MAANDAG 1 DECEMBER 1947. 201 Vaststellen verordening rechten Gemeentelijke Rcinigings- (D. J. van Dijk e.a.) en Ontsmettingsdienste.a. Vóór stemmen: de heren Lombert, Knol, Piena, Robbers, Riemens, Hendriks, Woudstra, Vos, Knetsch, Wilmer, Frohwein, Stolp, Riedel, vanlterson, Balkesteinen A. van Dijk. Artikel 2 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen 3 tot en met 11 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de verordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. (De heren Key, Kortmann en van Weizen zijn inmiddels ter vergadering gekomen.) XIII. Voorstel tot het vaststellen van een verordening, regelende de heffing en de invordering van een belasting voor het gebruik van het Openbaar Slachthuis te Leiden. (212) Hierbij komen tevens aan de orde: a. het voorstel van de heer D. J. van Dijk om de be handeling van dit agendapunt aan te houden tot een volgende vergadering en b. het adres van de Leidse Slagerspatroonsvereniging, houdende verzoek het voorstel niet aan te nemen. De Voorzitter stelt voor thans alleen te spreken over het voorstel van de heer D. J. van Dijk. De heer D. J. van Dijk heeft zijn voorstel gedaan op grond van het geringe aantal dagen, dat de Raadsleden de ge legenheid hebben gehad om zich over deze moeilijke materie een oordeel te vormen; het voorstel is eerst Woensdagavond in het bezit van de Raadsleden gekomen. De Raad heeft een zware beslissing te nemen, waarbij de belangen van een deel der Leidse ingezetenen op het spel staan. Het zou gevaarlijk zijn, indien men louter en alleen uit tijdnood lichtvaardig oordeelde. Bij de stukken, die het College heeft overgelegd, ontbreken de gegevens, die voor het vormen van de juiste opinie over deze zaak onontbeerlijk zijn: een overzicht van de toestand in andere plaatsen, een uit treksel uit de gemeentebegroting en in ieder geval een be groting van het Slachthuis. In de brief van de slagerspatroons vereniging zijn in het geheel geen gegevens verstrekt, zodat men onmogelijk op grond van deze brief adressante in het gelijk kan stellen. Spreker dringt er daarom bij het College met klem op aan, de behandeling van dit agendapunt uit te stellen, tenzij Burgemeester en Wethouders kunnen aantonen, dat het van het allergrootste belang voor de gemeente is, dat het nu wordt behandeld en uitstel werkelijk onmogelijk is. De heer Wilmer was aanvankelijk voornemens met andere leden van de Raad tegen het voorstel van het College te stemmen. Spreker kan zich met het voorstel van de heer van Dijk verenigen, maar verbindt aan zijn stem daarvoor een voorwaarde, die voor de Raadsleden duidelijk wordt, wanneer hij verklaart, waarom hij voornemens was tegen het voorstel van het College te stemmen. Laatstbedoeld voorstel is thans volstrekt onvoldoende gemotiveerd. Het College heeft aldus geredeneerd: op de exploitatie van het Slachthuis is in 1948 een tekort te verwachten, dit tekort moet worden gedekt door de opbrengsten uit het bedrijf en dus moeten de tarieven worden verhoogd. Deze gedachten- gang bevat een ernstige lacune. Indien de major en de minor van deze redenering juist zijn, (de slagerspatroons bestrijden, dat het tekort voor 1948 juist is geraamd en dat het groten deels uit de opbrengsten van het bedrijf moet worden gedekt), is nog niet juist de conclusie, dat de tarieven moeten worden verhoogd. Een tariefsverhoging is vooral in deze tijd alleen onder bepaalde voorwaarden gerechtvaardigd. De Voorzitter maakt er de heer Wilmer op opmerkzaam, dat deze thans over het voorstel van het College spreekt, terwijl nu alleen kan worden gesproken over het voorstel van de heer D. J. van Dijk. De heer Wilmer zal voor het voorstel tot uitstel van de behandeling stemmen, omdat het College daardoor de ge legenheid krijgt aan te tonen, dat op geen enkele andere wijze het tekort geheel of gedeeltelijk kan worden gedekt. Wil de Raad zijn stem aan een dergelijk voorstel van het College kunnen geven, dan moet hij er stellig van overtuigd zijn, dat het tekort niet geheel of gedeeltelijk door een even tuele reorganisatie van het bedrijf kan worden gedekt. In deze tijd moeten alleen dan verhogingen van prijzen, belastingen en tarieven worden aanvaard, wanneer er geen ander middel tot dekking van het tekort is. De heer Frohwein acht de toelichting van het voorstel van het College ten enen male onvoldoende. In het Ingekomen Vaststellen verordening belasting voor het gebruik van (Frohwein e.a.) het Openbaar Slachthuis. Stuk ontbreekt bovendien de mededeling, dat een minderheid van de Commissie van Financiën (en niet de kleinst mogelijke minderheid) zich met het voorstel niet kon verenigen. De heer Keij is eveneens van oordeel, dat de Raad te weinig tijd heeft gehad om zich op de behandeling van het voorstel van het College voor te bereiden, hetgeen spreker toeschrijft aan de onregelmatigheid van de tijdstippen, waarop de Raad wordt bijeengeroepen. Oorspronkelijk was het voornemen, op 17 November een Raadsvergadering te houden; die is echter een week uitgesteld en nu worden er twee Raadsvergaderingen na elkaar gehouden. Dit maakt het werk voor de Raadsleden, die ook nog andere werk zaamheden hebben, buitengewoon moeilijk en spreker dringt er op aan, om voorzover dat mogelijk is, bij het houden van Raadsvergaderingen een zekere regelmaat in acht te nemen. De heer van der Kwaak acht het, waar van alle zijden uit de Raad daarop aangedrongen wordt, ook wel juist, deze zaak aan te houden. Men doet het echter voorkomen, alsof deze zaak geforceerd wordt en onjuist en ontactisch behandeld is. Toen de wijziging van dit tarief aan de orde gesteld werd, is het College er van uitgegaan, dat men daar over allereerst de slagers moest horen. Deze zaak nu is in Mei j.l. met de slagers besproken en het was voor spreker gisteren een bittere ontgoocheling, dat de organisaties van de slagers haar vertegenwoordigers er Zondag j.l. op hebben uitgestuurd om de Raadsleden te bewerken. Waar deze zaak voorts behandeld is in de Raadscommissies voor het Openbaar Slachthuis en van de Financiën, hebben een groot aantal Raadsleden van deze zaak kennis kunnen nemen; waar nu een zo groot aantal Raadsleden van deze zaak kennis droeg en deze zaak ook geheel doorgepraat is en van alle kanten belicht, betreurt het College, dat het voorstel twee dagen te laat verschenen is, hoewel de schuld daarvan niet bij het College lag. Er was naar sprekers mening toch wel aanleiding geweest, eerst het antwoord van het College af te wachten, alvorens een voorstel tot aanhouding te doen. Wanneer het College nu niet de gelegenheid krijgt, over dit voorstel te spreken, wordt het de gelegenheid ont nomen mede te delen, op welke wijze het dit tekort wil dekken. Spreker had zich kunnen voorstellen, dat de Raad, wanneer dit antwoord van het College vaag was geweest en niet goed gefundeerd, verklaard had, dat hij deze zaak niet kon beoordelen, maar nu zegt men: over drie weken zullen wij wel weer zien. De slagers hebben nu drie weken de tijd, om iets te doen, maar in de afgelopen maanden hebben zij ook niets gedaan. Nu moet het College deze zaak weer drie weken verschuiven. Op de vraag van de heer van Dijk, welk gemeentebelang behandeling op het ogenblik vordert, antwoordt spreker, dat aanhouding van deze tariefs wijziging de gemeente 3.500.kost. Dit is voor spreker niet de hoofdzaak, maar aan het College wordt zodoende de gelegenheid onthouden deze zaak in de Raad te bespreken. Pas wanneer het College onvoldoende of verkeerde gegevens ter tafel had gebracht zou aanhouding gemotiveerd zijn geweest. De Voorzitter antwoordt de heer Keij, dat het persoonlijk belang van de Raadsleden zal moeten wijken voor het ge meentebelang, wanneer dit eist het uitlokken van beslissingen door de Raad. De heer D. J. van Dijk is door de Wethouder niet overtuigd van de onjuistheid van zijn voorstel tot aanhouding van deze zaak. Spreker betreurt, dat zijn voorstel tot aanhouding doorkruist werd door het zuiver negatieve oordeel van de heer Wilmer daarover; desondanks blijft spreker bij zijn voorstel. De Wethouder kan wel zeggen, dat hij alle mogelijke mededelingen kan verschaffen, maar dergelijke mededelingen behoren toch bij het voorstel zelf gedaan te worden; dan kan men zich een oordeel vormen en overleg plegen in zijn fractie; spreker acht het niet een juiste wijze van handelen, wanneer die gegevens pas bij de behandeling in de Raad medegedeeld worden. De qualificatie „onjuist en ontactisch" heeft spreker in het geheel niet gebruikt. Juist tengevolge van het feit, dat vlak na elkaar twee Raadsvergaderingen gehouden zijn, zijn deze voorstellen zo laat aan de Raads leden toegezonden. Moet dan als het ware van deze onge lukkige samenloop van omstandigheden de behandeling van een dergelijk voorstel afhangen? Vandaar dat spreker zijn voorstel tot aanhouding handhaaft. De heer Wilmer ontkent, dat zijn standpunt negatief is. Spreker heeft niet gezegd, dat hij onder alle omstandigheden, welke ook, tegen tariefsverhoging is, maar alleen, dat hij tegen tariefsverhoging is, zo lang niet vaststaat, dat het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 3