144 MAANDAG 29 SEPTEMBER 1947. Verhoging jaarwedde van de Wethouders. (Voorzitter e.a.) hebben aanvaard, n.l. 11 September 1946. De Raad heeft onmiddellijk bij de behandeling van de begroting, welke behandeling ongelukkigerwijze zeer laat heeft plaats gehad, als zijn oordeel uitgesproken, dat de salariëring te laag is. Dit houdt in, dat de salariëring te laag was van het moment af, dat de nieuwe Wethouders optraden. Spreker is daarom van mening, dat 11 September 1946 als datum van ingang van de verhoging juist is. Bij het Rijk werden sommige verhogingen met een terugwerkende kracht van zes of acht maanden uitbetaald. Spreker denkt hierbij aan de over bruggingstoelage en de salarisverhoging van 1 Januari 1945 en ziet dan ook geen enkel bezwaar tegen de datum van 11 September 1946. De heer A. van Dijk heeft er bij de behandeling van de begroting de aandacht op gevestigd, dat de beslissing van Gedeputeerde Staten over de vorige verhoging van de jaar wedde der Wethouders nog niet aan de Raad bekend was, toen de heren Knol en van Iterson hun motie indienden. Spreker acht het niet gewenst, nu hij er van overtuigd is, dat het voorstel van de Voorzitter zal worden aangenomen, een breed debat over de functie en de uitbreiding van de werkzaamheden der Wethouders op te zetten. De voor gestelde verhoging is echter zo groot, dat men bij geen enkele Rijksregeling er aan zou denken haar toe te kennen. Spreker heeft ook niet de illusie, dat het Rijk, zou het b.v. door devaluatie tot verhoging van de lonen en salarissen moeten overgaan, daaraan in dezelfde mate terugwerkende kracht zou verlenen. Het voorstel van de Voorzitter blijft spreker dan ook uit een psychologisch oogpunt absoluut verkeerd achten. De Voorzitter meent, dat de nieuwe Raad, met betrekking tot de salarissen der Wethouders, een beslissing kan nemen, los van wat daaromtrent door de oude Raad is besloten en daarbij ook niet gebonden is aan de beslissing van Gedepu teerde Staten over het besluit van de oude Raad. De heer A. van Dijk kan de functie, welke hij als lid van de nieuwe Raad heeft, niet losmaken van de functie, welke hij als lid van de oude Raad heeft gehad. De Voorzitter merkt op, dat de heer A. van Dijk dit toch even zal moeten doen. De heer Schtiller behoort tot de gelukkigen, die, in tegen stelling met de bewering van de heer A. van Dijk, in Rijks dienst een bevordering hebben gekregen, waaraan terug werkende kracht voor de tijd van een jaar is verleend. Spreker is er voor aan deze salarisverhoging terugwerkende kracht te verlenen tot 11 September 1946, omdat naar zijn mening op dat tijdstip die vergoeding zo hoog moest zijn. Wanneer men daarvan overtuigd is, gaat het niet aan om te zeggen: dan krijgt gij dat jaar nog even minder. Dat is struisvogelpolitiek; geen enkele ambtenaar of werkman zal het kwalijk nemen, dat, wanneer iemand daarop recht heeft, het hem toekomende salaris wordt uitbetaald. De heer A. van Dijk zegt, dat de heer Schüller, indien hij daarvan zo overtuigd was geweest, bij het allereerste optreden van het College met dit voorstel had moeten komen. Wanneer spreker iets schreeuwend onrecht vindt, wacht hij daarmede niet; dan heeft hij geen jaar geduld. De Voorzitter zegt, dat het niet de Raad is, die de datum van ingang vaststelt, maar Gedeputeerde Staten. Het voorstel van de heer A. van Dijk wordt verworpen met 22 tegen 9 stemmen. Tegen stemmen: de heren Knetsch, Woudstra, Knuttel, Hendriks, mevrouw Braggaar, de heren Smit, Schüller, mevrouw de Cler, de heren Robbers, Knol, Balkestein, Riemens, Stolp, Riedel, van Iterson, Piena, Ligtvoet, mevrouw Vijlbrief, de heren Goslings, Keij, van Weizen en D. J. van Dijk. Voor stemmen: de heren Kortmann, Frohwein, A. van Dijk, Aalders, Lombert, Vos, van Oijen, Wilmer en Perquin. Wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming overeen komstig het voorstel van de Burgemeester besloten. (De Wethouders hadden tijdens de behandeling van dit agendapunt de vergadering tijdelijk verlaten). Onteigenen van gronden in de Stadspolder en de (van Iterson.) Bosch- en Gasthuispolder. XVI. Voorstel inzake het onteigenen van gronden, gelegen in de Stadspolder en de Bosch- en Gasthuispolder. (172) De heer van Iterson zegt, dat men zou kunnen verwachten, dat de leden van de Commissie van Fabricage voldoende gelegenheid zouden hebben gehad zich in een voorstel als dit te verdiepen en in te werken. Groot is echter sprekers teleurstelling, en hij spreekt daarover in het openbaar zijn misnoegen uit, over de wijze, waarop deze zaak is en wordt geforceerd. Zegge en schrijve twee dagen, waaronder nog een Zondag, hebben de leden de rapporten onder zich gehad. Voor Raadsleden, die nog een dagelijkse werkkring hebben en daardoor dikwijls druk bezet zijn, is het onmogelijk in twee dagen een stof als deze grondig te bestuderen, laat staan om verschillende zaken ter plaatse op te nemen en inlichtingen in te winnen. Spreker kan zich dan ook niet voorstellen, dat het College zijn beslissing heeft genomen op grond van deze rapporten; daarvoor is inhoud en opzet van dit plan te eenvoudig en te weinig overzichtelijk. Trou wens, blijkens de nota van de Directeur der Gemeente werken heeft het College deze in de vergadering van 3 Juli jl. opdracht gegeven om de nodige bescheiden voor de onteige ning van gronden in plan „Leid en-Zuid-West" in gereedheid te brengen. Op 9 September jl. nam het College een beslissing wonderlijk genoeg werden de rapporten van Gemeente werken en van Financiën op 11 September jl. aan het College uitgebracht en reeds op 15 September jl. is de beslissing in de Commissie van Fabricage gevallen. Hieruit blijkt, dat het College zijn beslissing niet heeft genomen op basis van deze nota's en waarom moet de Commissie van Fabricage een beslissing nemen op grond van andere gegevens en nota's dan het College? Deze zaak is uitermate moeilijk en teer. Aan de ene kant staat het grote woningprobleem, aan de andere kant het stoten van vele mensen uit hun bedrijf. Vóór alles wil en wenst spreker woningbouw; de vraag is echter op welke wijze de gemeente zich wil meester maken van de grond en voor hoevele jaren men vooruitgrijpen wil. Door de prijsstop en de vereenvoudigde onteigeningsprocedure kan de gemeente goedkoper en gemakkelijker onteigenen dan vóór 1940. Ligt het echter op de weg van het gemeente bestuur om zich op deze wijze reeds te dekken voor tal van jaren vooruit? Deze 20 tuinders krijgen straks geld in handen, waarmede de markt overstroomd is en waarvoor geen onder brenging mogelijk is. Spreker wijst op de hedenmiddag gesloten geldlening (agendapunt 14); zeker in geen jaren heeft de gemeente een dergelijk aanbod ontvangen. Het plan „Leiden-Zuid-West" valt uiteen in drie delen, in de eerste plaats het industrieterrein Trekvliet, 19| ha, dan de woningbouw 77 ha en tenslotte sportvelden, plantsoenen, volkstuinen enz. 36 ha. Bij plan „Leiden-Noord" werd rekening gehouden met de volkstuinders, die hun stukje grond moesten missen, en in het nieuwe plan werd dan ook voor hen een stuk grond gereserveerd. Waarom is voor de 20 tuinders, die een hoek van 30 ha betelen geen plaats ingeruimd? Als er één categorie is die voor groen en ook voor groenten- voorziening zorg draagt, is het juist deze. In 1946 hebben zij reeds voor 300.000.ter veiling gebracht. In dit plan wil men de industrie een kans geven en stoot men een andere groep ondernemende werkers uit. Bovendien: waar moeten deze mensen met hun bedrijf heen? Men kan in de omgeving van Leiden nog eerder een stukje weiland kopen dan teel- land; dat is uitgesloten. Met de belangen van deze groep heeft men te ene male geen rekening gehouden. Spreker dringt er op aan, deze quaestie alsnog ernstig onder het oog te zien. Vooral de bedrijfsschade mag hier niet onder schat wordenSpreker acht het mogelijk voor deze belangen van de gemeentenaren en van de gemeente een oplossing te vinden. Er zijn nog te veel onzekere factoren, die een rol spelen, b.v. materialenpositie en bouwvakarbeiders. In de topjaren, toen men materiaal en arbeidskrachten had, was Leiden in staat jaarlijks 550 a 600 woningen te bouwen. Blijkens berichten in de pers werd op de vergadering van het Neder lands Instituut voor Volkshuisvesting en Stedenbouw, op 18 September jl. te Amsterdam gehouden, eenstemmig de opvatting gehuldigd, dat de oplossing van bet vraagstuk van het woningtekort er een zal zijn van lange adem, waarbij de materialenpositie en wellicht meer nog bet aantal be schikbare arbeidskrachten voor bet tempo van beslissende betekenis zullen zijn. Het rapport van Gemeentewerken zegt niet, wat er in de randgemeenten zal gebeuren. Zelfs nu zijn de randgemeenten Leiden al "voor. Volgens het woningbouwschema voor Leiden zouden er in 1947 331 woningen in plan „Leiden-Noord" gereed komen, maar men moet volgens spreker wel nat of

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 4