160
MAANDAG 29 SEPTEMBER 1947.
Onteigenen van gronden in de Stadspolder en de
(Jongeleen e.a.) Bosch- en Gasthuispolder; e.a.
A. van Dijk kan voorts niet inzien, dat men bij dit plan
inderdaad 50 ha voor groen beschikbaar moet stellen. Deze
50 ha zijn echter niet alleen bestemd voor het groen, maar
er zijn ook nodig een aantal sport- en speelvelden; daaraan
is een schreeuwend gebrek; bovendien zijn in deze 50 ha ook
opgenomen de openbare gebouwen met het groen daaromheen,
de kinderspeelplaatsen, de volkstuinen. Alles te zamen komt
men op 50 ha, ogenschijnüjk een zeer grote oppervlakte;
vergeleken met het plan „Leiden-Noord" is deze oppervlakte
echter niet zo overdreven.
Binnen niet al te lange tijd hoopt spreker de Baad op de
hoogte te stellen met het plan „Leiden-Zuid-West".
Spreker dankt de heer Schiiller voor de verleende steun.
Aan de heer Woudstra antwoordt spreker, dat het niet
meer mogelijk is, binnen de grenzen van de gemeente, gronden
te ruilenhet College zal trachten de ruiling van grond in de
gemeente met grond buiten de gemeente tot stand te brengen.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Knetsch
verklaart spreker de grondprijs van 1.per m2 op het
ogenblik verantwoord te achten. Het is n.l. nog niet zo lang
geleden, dat de tijdelijke gemeenteraad heeft besloten tot aan
koop van een stuk grond in de Bosch- en Gasthuispolder
tegen 0.80 per m2.
Ten slotte deelt spreker mede, dat de bode, belast met de
rondbrenging der stukken, pertinent beweert, de stukken des
Vrijdagsavonds om 9 uur de heer Frohwein persoonlijk ter
hand te hebben gesteld.
Spreker besluit zijn betoog met het doen van een beroep
op de Baad om te bedenken, dat het College dit voorstel niet
heeft gedaan om het grondbezit van de gemeente met enige
metertjes te vergroten, maar wel omdat het de aanneming
van dit plan in het belang van de volkshuisvesting en de
industrie acht.
De Voorzitter deelt mede, dat het College van Burgemeester
en Wethouders de gewijzigde motie van de heer Hendriks
overneemt.
De Voorzitter deelt namens het College mede, dat de datum
van inbezitneming van de gronden zo laat mogelijk zal
worden gesteld en vraagt, of de heer Hendriks in verband
hiermede bereid is, waar het gewenst is, dat het College op
dit punt enige vrijheid heeft en niet aan een bepaalde datum
wordt gebonden, zijn desbetreffende (eerste) motie in te
trekken.
De heer Hendriks trekt zijn amendement in.
De Voorzitter constateert, dat het amendement van de lieer
Hendriks is ingetrokken.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
aangenomen met 33 tegen 3 stemmen.
Vóór stemmen: de heren Knetsch, Woudstra, Kortmann,
Knuttel, Cats, mevrouw van Staveren, de heer Hendriks,
mevrouw Braggaar, de heren Smit, Schriller, mevrouw de
Cler, de heren Bobbers, Knol, Balkestein, Biemens, Stolp,
Riedel, Aalders, van Iterson, Piena, Ligtvoet, Lombert,
mevrouw Vijlbrief, de heren Goslings, Key, van der Kwaak,
van Schalk, Jongeleen, Menken, van Weizen, Wilmer, D. J.
van Dijk en Perquin.
Tegen stemmen: de heren Frohwein, A. van Dijk en Vos.
Hierna stelt de Voorzitter aan de orde de aan de heer
A. van Dijk toegestane interpellatie inzake het opdragen van
de leverantie van zand voor straatbanen in het uitbreidings
plan „Leiden-Noord".
De heer A. van Dijk dankt de Baad voor het hem verleende
verlof tot het stellen van de volgende vragen:
le. Was het Burgemeester en Wethouders bekend, dat bij
aanneming van hun voorstel om het leveren en aanbrengen
van zand voor straatbanen op terreinen benoorden de Heren
singel en beoosten het verlengde van de Julianastraat, volgens
ondershands bestek no. 5, dienst 1947, op te dragen aan de
fa. de Jong en Thijsen te 's-Gravenhage, dit werk zou worden
uitgevoerd door een ongeorganiseerde niet in Leiden woon
achtige aannemer, zoals dan ook feitelijk is geschied.
2e. dat op dat zelfde tijdstip er alleen reeds te Leiden
4 georganiseerde aannemers in staat waren om voor het
hiervoor genoemd werk de materalen te leveren en het
werk uit te voeren.
3e. Zijn Burgemeester en Wethouders niet van mening,
dat het voor een dergelijk werk gewenst is een vrije aan-
Interpellatie-A. van Dijk inzake levering van zand
(A. van Dijk.) voor plan „Leiden-Noord'
besteding te houden, om tot een voor de Gemeente zo voor
delig mogelijke uitvoering te komen.
4e. Zo ja, waarom is dit in dit geval dan niet gebeurd, en
zijn Burgemeester en Wethouders er van overtuigd, dat door
de gevolgde wijze van gunning de gemeente geen financiële
schade heeft geleden.
5e. Zijn Burgemeester en Wethouders bereid er voor te
zorgen, dat in den vervolge voor werk van de Gemeente ook
de Leidse bedrijven worden uitgenodigd.
Spreker veronderstelt, dat de raadsleden enigszins bekend
zijn met de redenen, waarom hij is ingegaan op de suggestie
van de Voorzitter om deze interpellatie aan te vragen. De
directe aanleiding daartoe is geweest het volgende bericht,
dat na de raadsvergadering van 11 Juli in de pers is ver
schenen
„Na een zitting met gesloten deuren werd het volgende
besluit genomen zonder hoofdelijke stemming
De raad van de gemeente Leiden, gehoord het mondelinge
voorstel van Burgemeester en Wethouders, heeft besloten:
a. het leveren en aanbrengen van zand voor straatbanen
op terreinen benoorden de Herensingel en beoosten het
verlengde van de Julianastraat, volgens onderhands bestek
no. 5, dienst 1947, op te dragen aan de fa. de Jong en Thijssen
te 's-Gravenhage, zulks voor een bedrag van ƒ197.885.
b. enz."
Naar aanleiding van dit bericht hebben enige aannemers
en leveranciers van zand enkele dagen later aan spreker ge
vraagd, om welke redenen de Baad dit besluit had genomen.
Spreker heeft gezegd, niet in staat te zijn hun een antwoord
op deze vraag te geven, en hun de raad gegeven zich om
inlichtingen te wenden tot het College en de Commissie van
Fabricage, waarna zij zich met het volgende schrijven tot
het College hebben gericht:
„Weledele Achtbare Heeren.
De ondergeteekenden Aannemers en zandleveranciers,
Firma v. d. Geer en Stuifzand, J. M. Samson, Gebr. Schouls,
en H. C. Heemskerk, geve met verschuldigde eerbied te
kennen. Dat zij met verwondering in de Leidsche couranten
het voorstel van B. en W. lazen, om het leveren en aanbrengen
van zand voor straatbanen op de terreinen benoorden de
Herensingel enz. Op te willen dragen aan de Firma De Jong
en Thyssen, Sloopers te 's Hage, welke niet erkend zijn
door de B. S. B.
Daar wij als georganiseerde Aannemers Uw beleefd Uw
aandacht vragen voor het niet erkend zijn van bovengenoemde
Firma,
Voorts dat ondergeteekende Firma's alle inwoners van
Leiden. Ook in staat zijn tot leveren van zand en het maken
van deze werken,
Redenen, waarom zij U EdeleAchtbare beleefd doch drin
gend verzoeken hun alsnog in de gelegenheid te stellen hun
aanbieding voor dit werk te doen.
Hopende op een gunstig antwoord, teekenen wij
Hoogachtend."
Op die brief heeft spreker totnogtoe noch van de Commissie
van Fabricage noch van het College enig antwoord gekregen.
Vraag 1 behoeft geen nadere toelichting.
Naar aanleiding van vraag 2 wijst spreker er op, dat ver
scheidene van de daarin genoemde aannemers belangrijke
werken voor Rijk en Provincie in uitvoering gehad hebben.
Ter toelichting van vraag 3 wijst spreker er op, dat men
niet bevreesd behoeft te zijn voor een z.g. opzetje, wanneer
men de door spreker genoemde aannemers uitnodigt in te
schrijven. Men behoeft dit niet tevoren reeds als vaststaand
aan te nemen en bovendien is de afdeling Gemeentewerken
voldoende competent en zeker wel in staat om, wanneer de
prijs exorbitant hoog moet worden geacht, daarop de nodige
correctie aan te brengen.
Naar aanleiding van vraagt zegt spreker, dat, wanneer het
College overtuigd mocht zijn, dat de gemeente door de
gevolgde handelwijze geen financiële schade heeft geleden,
spreker die mededeling wel met een korreltje zout moet
nemen. Immers, spreker is medegedeeld door 2 aannemers,
die niet uitgenodigd waren, aan de ongeorganiseerde aan
nemer onmiddellijk 16.000.geboden hebben, indien zij
dat werk mochten uitvoeren. Dit zegt spreker toch wel iets.
Spreker kan zich moeilijk voorstellen, dat die aannemers
onmiddellijk bereid zouden zijn, 16.000.van de winst,
die zij in dit project zien, af te staan, wanneer voor hen niet
een behoorlijke winstmarge overbleef. Spreker is niet geheel
en al overtuigd, dat door de gevolgde wijze van gunning de
gemeente geen financiële schade heeft geleden. Wanneer
men echter ook inwoners van Leiden gelegenheid geeft en