MAANDAG 29 SEPTEMBER 1947. 157 Onteigenen van gronden in de Stadspolder en de (Lombert e.a.) Bosch- en Gasthuispolder. meest nadelige gevolgen van die vrijheid aan den lijve hebben ondervonden. De nadelige gevolgen van die economie moeten nu worden bestreden, wil men Leiden tot een goede woonstad maken. Het thans aanhangige plan heeft tot doel Leiden een aantal geschikte woningen te geven, maar het ook als woon stad aantrekkelijker te maken. Het laatste moet zich niet bepalen tot de wijken, waar de beter gesitueerden wonen, maar zich ook tot de arbeiderswijken uitstrekken, waar wandelparken en sportparken zeker op hun plaats zijn. Wanneer een arbeider een behoorlijke woning met een goed uitzicht heeft en niet behoeft te huizen in een kazernewoning, die hem alleen uitzicht op stenen biedt, zal het bevorderlijk zijn aan de ontwikkeling van zijn burgerzin, om van andere deugden niet te spreken. De vraag, of de aanwas der bevolking per jaar een paar honderd zielen meer of minder zal zijn, is in verband met dit grote voorstel van weinig betekenis. Spreker heeft bezwaren tegen dit voorstel; amendementen, welke deze bezwaren kunnen wegnemen, zal hij gaarne onder steunen hij zou het echter niet graag voor zijn verantwoording nemen, door het stemmen tegen het voorstel de aanneming daarvan onmogelijk te helpen maken. De heer Vos meent, dat de heer Lombert niet goed heeft geluisterd, als deze vóór het voorstel van het College is, omdat geen andere oplossingen zijn aangegeven. De heren Knol en Hendriks en spreker hebben immers betoogd, dat er wel dege lijk een andere oplossing iszij hebben verklaard niet tegen de onteigening op zich zelf te zijn, maar te wensen, dat de ont eigening wordt beperkt tot die gronden, waarvan kan worden aangenomen, dat zij voor de urgente woningbouw nodig zullen zijn, dus tot het jaar 1950, 1951 of 1952; zij hebben betoogd, dat men nu niet kan overzien, welke gronden over tien jaar nodig zullen zijn. In dat licht beschouwd wordt deze onteigening eenvoudig een grondspeculatiede gemeente gaat dan hetzelfde doen, als de door de Wethouder van Fabri cage verguisde grondspeculant heeft gedaan. De oplossing is, wat de heer Hendriks heeft genoemd een onteigening in étappes. Intussen gelooft spreker niet, dat diens motie wettelijk houdbaar is: men kan niet onteigenen tegen het jaar 1950 of 1952. Ook als men voor „onteigening" leest inbezitneming, is de motie niet houdbaar. Men kan niet op het ogenblik gronden onteigenen, omdat het algemeen belang dit zou eisen, maar het argument van het algemeen belang te niet doen door te verklaren, dat men de gronden eerst in 1952 zal nodig hebben. Spreker acht dit zeer tegen strijdig. Om deze reden geeft spreker de heer Hendriks in overweging diens motie aldus te wijzigen, dat zij strekt om het College uit te nodigen het voorstel te beperken tot de onteigening van die gronden, welke tot 1952 voor de woning bouw nodig zullen zijn. Men kan dan afwachten, hoe de woning bouw zich in de komende jaren zal ontwikkelen; zodra meer grond nodig is, kan opnieuw een voorstel tot onteigening worden gedaan. Naar aanleiding van de schimpscheuten, die de heer Lombert aan de vroegere liberalen heeft gegeven, merkt spreker op, dat een van de verdiensten dier liberalen dan toch maar was, dat zij de begrotingen deden sluiten. Natuurlijk lacht de heer Knuttel daarover, want bij hem speelt geld geen rol; hij schijnt het uit de lucht te halen. De Partij van de Vrijheid staat op het standpunt, dat particu lieren een gezond financieel beheer moeten voeren, willen zij niet failliet gaan, en dat hetzelfde geldt voor de Staat en de Gemeente. Hoe goed het in financieel opzicht gegaan is onder het huidig régime, ziet men nu wel aan de toestand van 's Lands financiën en van de gemeente-financiën. En wanneer men het daaraan nog niet ziet, kan men zien hoe voortreffelijk Engeland vooruitgegaan is, wat betreft zijn financiële positie en zijn positie in de gehele wereld sinds het optreden van de Labour-regering. De Voorzitter zegt, dat dat niet aan de orde is. De heer Vos wilde dit even aan zijn betoog toevoegen. Spreker geeft dus de heer Hendriks in overweging zijn motie te wijzigen in die zin, dat slechts tot onteigening wordt over gegaan van die gronden, die tot de door hem eerder genoemde jaren voor woningbouw nodig zijn. De heer Wilmer wil, alvorens definitief zijn standpunt ten aanzien van de motie-Hendriks te bepalen, de mening van het College daarover afwachten, maar adviseert het College toch wel deze motie te aanvaarden. Deze motie beoogt aan de tuinders, die daar een bedrijf uitoefenen, zo mogelijk een ander terrein voor hun bedrijf beschikbaar te stellen. Het is niet alleen van belang voor de tuinders, maar ook een alge- Onteigenen van gronden in de Stadspolder en de (Wilmer e.a.) Bosch- en Gasthuispolder. meen belang, dat zo weinig mogelijk grond aan de productie wordt onttrokken en dat zoveel mogelijk wordt geproduceerd. Over het amendement-Hendriks is zeer moeilijk te oordelen. Staande de vergadering wordt een amendement ingediend en thans blijkt er reeds groot verschil van mening over de juridische grondslag te bestaan. Deze indiening staande de vergadering verwijt spreker de voorsteller niet, maar spreker zegt, met onderstreping van de desbetreffende opmerking van de heer Knol, dat er toch niets tegen is, en alles voor, om een dergelijk, belangrijk en ingrijpend voorstel, dat van vele zijden bezien en beoordeeld kan worden, hetgeen blijkens de discussie ook is geschied, langere tijd tevoren aan de Raad toe te zenden. In deze Raad heeft spreker nog niet meege maakt, dat een voorstel eerder dan 8 dagen vóór de Raads vergadering bij de Raad werd ingediend; in het verleden is het enkele keren voorgekomen, dat een voorstel verschillende weken vóór de behandeling in de Raad aan de raadsleden reeds werd toegezonden, zodat deze daarvan tijdig konden kennis nemen. Daardoor wordt ook aan de burgerij gelegen heid gegeven, haar mening kenbaar te maken. Het zou in het belang van een democratisch gemeentebestuur geweest zijn, wanneer dit belangrijke voorstel niet slechts 8 dagen tevoren bij de Raad was ingediend; tengevolge daarvan zal het voor de Raad niet zeer gemakkelijk zijn het amendement-Hendriks te beoordelen. Dit amendement stelt voor, de onteigening van deze gron den te doen plaats hebben in étappes. Spreker dringt er echter op aan, wat nog belangrijker is, het bouwrijp maken van de gronden in étappes te doen plaats hebben. Spreker heeft verschillende bezwaren tegen dit voorstel, maar tenslotte is naar zijn mening geen andere weg mogelijk dan het voorstel van het College te aanvaarden, in het belang van de gemeente; hij spreekt daarbij echter de verwachting uit, dat het College dit voorstel, dat het met zo grote voort varendheid bij de Raad heeft ingediend, niet met even grote voortvarendheid ten uitvoer legt, maar dat het met het bouw rijp maken van de gronden, dus met het onttrekken van de grond aan de productie, zal wachten tot de noodzakelijkheid en de reële waarschijnlijkheid aanwezig zijn, dat die gronden ook bebouwd zullen worden. Het zou met de meest elemen taire voorschriften van een gezonde economie strijden, die grond bouwrijp te maken en aan de productie te onttrekken zonder die zekerheid. Spreker hoopt, dat de Wethouder namens het College uitdrukkelijk zal verklaren, dat hij in deze niet met al te grote voortvarendheid te werk zal gaan. In het verleden is wel eens te grote voortvarendheid betracht bij het aankopen van gronden. Spreker herinnert zich nog, dat de Raad eens, tijdens het burgemeesterschap van de heer de Gijselaar, besloten heeft grote terreinen aan te kopen voor de aanleg van een nieuwe veemarkt met toegangswegen, waarvan niets is terechtgekomen. Voor die te grote voort varendheid bij het bouwrijp maken van gronden moet men nu oppassen. De heer D. J. van Dijk zegt, dat het amendement-Hendriks juridisch onhoudbaar is. Wat betreft de motie-Hendriks, de moeilijkheid met de tuinders, is ook voor spreker de pijnlijke kant van deze ont eigening, hoe groot zijn bewondering ook is voor dit plan en voor de grootsheid van visie, waarvan dit getuigt. Spreker begrijpt de voortreffelijke bedoeling van de motie, maar meent toch dat men hier in een motie vastlegt zaken, die het gemeentebestuur nooit kan garanderen. Spreker acht het niet juist hier op grondruil aan te dringen en daarvan de onteige ning afhankelijk te stellen. Wanneer een weg te vinden zou zijn, om, met medewerking van de gemeente, aan deze tuin ders steun te verlenen bij het verkrijgen van teelland, in of buiten Leiden, zou dit een belangrijke stap in de goede rich ting zijn. Ook met het voorstel van de heer Vos, de onteigening in étappes te doen uitvoeren, kan spreker onmogelijk meegaan. Indien men een stuk grond, dat nu als het ware al gecal culeerd is en voor de gemeente reeds uitgezet is, in étappes gaat onteigenen, loopt men zeer groot gevaar, dat de prijs van de stukken, die men in étappes wil aankopen, zal stijgen. Bovendien is het, wanneer men toch het gehele stuk wil ont eigenen, veel logischer dit in één gesloten plan te doen. Het is natuurlijk een algemeen economisch belang, dat de grond zo lang mogelijk productief is. De heer Biemens heeft uit het antwoord van de heer Jongeleen begrepen, dat naar diens mening grondruil binnen de grenzen van de gemeente niet mogelijk is. Spreker heeft in eerste termijn bedoeld te vragen, of het niet mogelijk zou zijn de nu te onteigenen teeltgronden te ruilen met gronden buiten de gemeente. De heer Hendriks stelt grondruil voor ten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 17