60 DONDERDAG Gemeentebegroting Algemene beschouwingen, (van Weizen.) De algemene beschouwingen worden geopend. Hierbij komen tevens in behandeling de desbetreffende motiën en het desbetreffende voorstel. De heer van Weizen verklaart, dat zijn fractie is vervuld van een gevoel van dankbaarheid, nu zij na zeven jaar weer aan de behandeling van de gemeentebegroting kan deelnemen. Toen in de maand Juli 1940 aan de vertegenwoordigers van de Communistische Partij Nederland in de openbare bestuurscolleges op bevel van de Duitse bezettingsautoriteiten het recht werd ontzegd om o.a. aan de werkzaamheden van de gemeenteraden deel te nemen (welk bevel een direct gevolg was van de weigering van het toenmalige bestuur der C.P.N. om deel te nemen aan een bespreking, welke door de leiding van de voormalige N.S.B., i.e. de heer Rost van Tonningen, was uitgeschreven), werd spreker tijdens de Raadsvergadering van 29 Juli 1940 door de toenmalige gemeentesecretaris Mr Dr van Strijen van het verbod in kennis gesteld. Na een kort beraad met laatstgenoemde, die aan spreker het desbetreffende telegram toonde, verliet deze de vergadering. Hoogstwaarschijnlijk zou verder aan dit geval geen aandacht zijn geschonken, ware het niet, dat de heer Beekenkamp in dezelfde vergadering namens de vertegenwoordigers van verschillende politieke partijen in de gemeenteraad een verklaring aflegde, waarin tot uit drukking kwam, dat zij prijs stelden op het doen blijven functionneren van de Raad (Handelingen 1940, blz. 100), en de vertegenwoordiger van de Communistische Partij Nederland bij het afleggen van deze verklaring niet aan wezig was. Het laatste feit was namelijk voor een te Leiden verschijnend dagblad aanleiding om te suggereren, dat de communisten blijkbaar geen prijs stelden op het behoud van de parlementaire lichamen. In zijn nummer van 30 Juli 1940 heeft bedoeld blad zijn foutieve opmerking ge corrigeerd. Het aandeel van de C.P.N. in de strijd tegen de Duitse overheerser heeft voldoende bewezen, dat de houding van de communisten toenmaals geen incidenteel verschijnsel was, maar voortvloeide uit een weloverwogen principieel stand punt, dat de C.P.N. bij herhaling vóór de oorlog tot uit drukking had gebracht. Het vervult spreker en de zijnen dan ook met trots, dat de wijze, waarop hun partij de belangen van land en volk vóór, gedurende en na de oorlogsjaren heeft gediend, in toenemende mate door brede lagen van het volk wordt begrepen, wat blijkt uit het feit, dat ook in de Leidse ge meenteraad de fractie der communisten versterkt is terug gekeerd, ondanks de actie, welke onmiddellijk na de bevrijding van het land is ingezet om de gestegen invloed van de commu nistische partij terug te dringen. Wat betreft de weigering van een vergunning om door middel van een geluidswagen de 1 Mei-bijeenkomst van de Communistische Partij Nederland op „De Burcht" bekend te maken, is spreker de Voorzitter erkentelijk, dat hij bereid is geweest op de desbetreffende vraag te antwoorden, ofschoon hij als hoofd van de politie krachtens de Gemeentewet daartoe niet verplicht was. Nu stemt het spreker en de zijnen aangenaam, dat de vergunning niet is geweigerd uit vrees voor ordeverstoring. 1 Mei heeft tot dusver echter altijd gegolden als een der hoogtijdagen van de arbeiders beweging en het zal nog slechts een quaestie van tijd zijn naar sprekers mening, of deze dag zal eens worden een erkende, officiële feestdag. Zolang dit echter niet het geval is, menen spreker en de zijnen er aanspraak op te mogen maken, bij de voorbereiding van deze dag, die propaganda-middelen te mogen aanwenden, die dit doel naderbij kunnen brengen. De viering van de 1 Mei-dag, die de communisten zien als een wapenschouw van het werkende volk en die steunt op een jarenlange traditie, mag niet beoordeeld worden op een wijze, die aanleiding geeft tot het wekken van gevoelens van achteruitstelling bij een niet onaanzienlijk deel van de bevolking. Inderdaad werd met het weigeren van de aan gevraagde vergunning de viering van de 1 Mei-dag zelf niet verboden, maar waar de propaganda en de voorbereiding met de viering van deze dag onafscheidelijk verbonden zijn, kon deze weigering moeilijk anders gezien worden dan als een zijdelingse poging om het welslagen van deze 1 Mei bijeenkomst te voorkomen. Van het beleid van de Voorzitter inzake dergelijke aan gelegenheden zal in de naaste toekomst in hoge mate af hangen of de good-will", welke de Voorzitter in deze gemeente heeft, al dan niet gehandhaafd zal blijven, daargelaten de bestaande meningsverschillen ten aanzien van de maat schappelijke verhoudingen. Spreker kan zich voorstellen, dat de Voorzitter op dit punt zekere garanties moet hebben. 19 JUNI 1947. Gemeentebegroting Algemene beschouwingen, (van Weizen.) Over die te geven garanties inzake dergelijke aangelegen heden kan steeds gesproken worden; indien deze op redelijke gronden berusten, zullen ze bij de communisten een wel willend oor hebben. Mocht dit niet het geval zijn, dan zullen spreker en de zijnen genoodzaakt zijn daartegen op te komen met de hun ten dienste staande middelen. Spreker wil nu iets zeggen over de positie van de brandweer. Wat de grote lijnen betreft, kan het antwoord van het College sprekers fractie bevredigen, omdat daaruit blijkt, dat van een teruggrijpen naar een vroegere toestand geen sprake is. Bij informatie heeft spreker echter van de commandant vernomen, dat het corps feitelijk 50 man sterk moet zijn, terwijl de formatie nu is teruggebracht tot 36 man. Nu de mogelijkheid van de totstandkoming van een rege ling, waarbij het Rijk een deel van de kosten van de brandweer voor zijn rekening zal nemen, nog niet is uitgesloten, acht sprekers fractie het voorbarig thans maatregelen te nemen, waarop men wellicht later zal moeten terugkomen. Ook acht zij het niet gewenst stappen te doen in de richting van het in het leven roepen van een vrijwillige brandweer, zoals in Rotterdam en Haarlem bestaat, waar zij een grote traditie heeft; indien bij het blussen van een grote brand de vrij willige brandweer niet voor haar taak opgewassen blijkt te zijn en hulp uit andere gemeenten moet worden gevraagd, is men aangewezen op de Haagse brandweer en voordat deze ter plaatse van de brand is gekomen, zal zeer veel kostbare tijd verloren zijn gegaan. Anderzijds schept het bezit van een goed brandweercorps de zekerheid een waar borg voor alle eventualiteiten te hebben, ook indien door omliggende plaatsen de hulp van de Leidse brandweer wordt ingeroepen. Sprekers fractie is derhalve voor de handhaving van het beroepscorps. Al moge het niet op volledige sterkte kunnen worden gebracht, het zal toch in staat zijn het hoofd te bieden aan de moeilijkheden, waarvoor het wordt geplaatst. Overgaande tot de behandeling der begroting zelf en de financiële verhouding tussen Rijk en Gemeente, die daarmede ten nauwste verband houdt, zegt spreker, dat, door hetgeen het College in de geleidebrief met betrekking tot dit onderwerp zegt, niet voldoende tot uitdrukking komt, wat noodzakelijk is om de quaestie van de financiële verhouding tussen Rijk en Gemeente tot een bevredigende oplossing te brengen. Hij is het tot op zekere hoogte wel eens met hetgeen het College op blz. 63 van de geleidebrief zegt, n.l. dat het beeld, dat de begroting voor 1947 biedt, en dat overeenkomt met hetgeen de meeste andere grote gemeenten te zien geven, allerminst gunstig kan worden genoemd. Een tekort van ruim twee millioen gulden is zeker niet rooskleurig te noemen, te meer indien men daarbij in aanmerking neemt, dat deze begroting is gebaseerd op cijfers, waarbij maar nauwelijks gehandhaafd kan worden hetgeen door de gemeente in de jaren vóór de oorlog ter hand is genomen. Aan de dringende behoefte tot uitbreiding daarvan heeft het College ondanks zijn goede wil nog niet toe kunnen komen. Spreker denkt hierbij aan de plannen tot sanering van Leiden in verband 'met het uitbreidingsplan; ten aanzien daarvan zijn zekere verwachtingen gewekt met betrekking tot het tijdstip, waarop met de uitvoering begonnen zou kunnen worden. Het optimisme van verleden jaar op dit punt heeft nu plaats gemaakt voor pessimisme; misschien is dat woord enigszins te scherp. Hoewel in de stukken, die van het College uitgaan, daarover in alle talen wordt gezwegen, blijkt echter dat uit de Raad op het ogenblik alweer op de uiterste soberheid bij de uitgaven wordt aangedrongen. Natuurlijk zijn ook spreker en de zijnen voorstanders van een solide beheer der gemeentegelden en tegenstanders van een roekeloos uitgeven daarvan, maar tegelijkertijd hechten zij grote waarde aan het treffen van voorzieningen in het belang van de werkende bevolking, welke naar hun mening geen uitstel dulden. De financiële positie van de gemeente is volstrekt niet hopeloos, vooral niet wanneer de Regering de maatregelen neemt, welke zij in uitzicht heeft gesteld om de gemeenten in staat te stellen hun taak behoorlijk te vervullen. De vraag, of de gemeente ten gevolge van die maatregelen niet meer noodlijdend zal zijn, kan niet met „ja" of „neen" worden beantwoord. Alles hangt daarbij af van de wijze, waarop het probleem van de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten wordt opgelost. Een wijziging van deze verhouding is dringend noodzakelijk. De ontwerper van de Gemeentewet zag in 1851 de gemeente als een administratieve instelling, maar reeds in 1854 werd de gemeente door de Rijkswetgever belast met de zorg voor het armwezen; in 1857 kreeg zij de zorg voor het lager onderwijs en voor de dekking van de daaraan verbonden uitgaven. In 1865 werden de stedelijke accijnzen afgeschaft, maar verbond het Rijk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 2