76
DONDERDAG
19 JUNI 1947.
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen.
(Hendriks e.a.)
schikking heeft over het door spreker gevraagde overzichts
plan, zodat spreker de hoop uitspreekt, dat zijn verzoek
zal worden ingewilligd.
Voorts heeft spreker gevraagd om wijziging van artikel 26
van het Arbeidsovereenkomstenreglement. Dit verzoek wordt
door het College afgewezen mede op grond van het feit,
dat het Rijksreglement ook een termijn van zes maanden kent.
De arbeidscontractanten in dienst der gemeente Leiden moeten
echter elk jaar opnieuw zes maanden wachten voor- en aleer
zij voor verlof in aanmerking komen. Het Rijksreglement
beperkt de termijn van zes maanden tot het eerste jaar
van het dienstverband. Het is spreker uit de practijk bekend,
dat verschillende Rijksdiensten deze bepaling vrij soepel
toepassen. Sprekers aandacht is op deze zaak gevestigd door
een telefoongesprek met een verpleegster van één der ge
stichten, die na een dienstverband van drie jaar met ingang
van 1 Mei werd ontslagen en wier verzoek om vóór die datum
een derde van haar verlof te mogen genieten was afgewezen
op grond van artikel 26 van het Arbeidsovereenkomsten
reglement. Naar sprekers oordeel is dit onjuist en past men
de bepaling in Leiden te stroef toe. Spreker zou het op prijs
stellen, indien het College deze mening kon delen en de
beperking van 6 maanden wilde terugbrengen tot het eerste
jaar van het dienstverband en zelfs dan deze bepaling soepel
hanteerde. Dit kan door in het artikel drie woorden te
schrappen en één woord te wijzigen.
Overigens meent spreker, dat het stellen van veel posten
op deze begroting wel de mogelijkheid, doch geenszins de
noodzakelijkheid van de besteding in zich sluit en hoopt hij,
dat hiermede door de onderscheiden diensten rekening zal
worden gehouden, opdat een volgende begroting op dezelfde
wijze als deze zal kunnen worden samengesteld.
De heer Piena meent, dat het College in de vergadering van
3 Februari 1947 bij de benoeming van de Gemeente-ontvanger
ten aanzien van de sollicitant Everstijn niet heeft gehandeld
in overeenstemming met de verklaring in de Memorie van
Antwoord, dat het uiteraard zich er steeds zo nauwkeurig
mogelijk van vergewist, dat de inlichtingen, welke het aan de
Raad verstrekt omtrent personen, die naar een betrekking
in gemeentedienst solliciteren, volstrekt juist zijn. De mede
delingen, in bedoelde vergadering gedaan, waren van die aard,
dat de Raad niet onbevooroordeeld tegenover de heer Ever
stijn kon staan. Zo werd medegedeeld, dat aan de heer Ever
stijn na zijn terugkeer op het Stadhuis een extra promotie
is toegekend, welke de Wethouder, naar deze verklaarde, hem
niet misgunt, maar dat er grenzen zijn. Dit is niet in over
eenstemming met de feiten. Het is spreker bij onderzoek ge
bleken, dat de heer Everstijn toen is benoemd tot hoofd
commies in de plaats van de heer Wijnnobel, die met pensioen
de dienst verbet. Om deze promotie tot haar ware proporties
terug te brengen merkt spreker op, dat de heer Everstijn
bij diens benoeming tot hoofdcommies een toelage van
300.per jaar voor zijn werkzaamheden bij de distributie-
dienst genoot en deze toelage werd ingetrokken, zodat het
voordeel op dat ogenblik slechts 100.per jaar bedroeg.
Bovendien was deze promotie hem door zijn chef reeds toe
gezegd en is op geen enkele wijze zijn verdienste in de illegali-
teit daarop van invloed geweest. De heer Fuchs van het
kantoor van de Gemeente-ontvanger werd gelijk met de heer
Everstijn tot hoofdcommies bevorderd en deze is nu alweer
benoemd tot hoofdambtenaar als opvolger van de heer
Verstegen, die zelf echter hoofdcommies was. De heer Fuchs
heeft evenwel geen diploma Gemeente-Financiën.
In de Raadsvergadering van 3 Februari 1947 heeft de
Wethouder verklaard, dat hij grote waardering heeft voor
de heer Everstijn, maar dat hij in één adem met deze tien
tallen van diens naaste medewerkers zou kunnen noemen,
o.m. de heren Bonnet en Poort en mej. van Haarlem, die
ook hun verdiensten hebben, en dat de heer Everstijn een
extra-promotie heeft gekregen. Wanneer men echter een
bepaalde candidaat niet wil of deze niet capabel acht voor
een functie, is het juister de gegevens op objectieve wijze
te verstrekken, omdat men anders een blaam werpt op een
ambtenaar, die zijn sporen verdiend heeft.
Tenslotte brengt spreker het College dank voor zijn uit
voerige uiteenzetting terzake van de voorschotten op de lonen
van de arbeiders in Duitsland en Frankrijk tewerkgesteld.
De heer van Iterson is het van harte eens met de opmer
kingen, die gemaakt zijn inzake een zuinig beheer; de nood
zakelijke werken zullen echter uitgevoerd moeten worden.
Hierbij denkt spreker speciaal aan de uitvoering van verfwerk.
Aan de gebouwen van de gemeente moet veel verfwerk
verricht worden; dit is zeer noodzakebjk; de verfpositie
zal uitvoering van deze verfwerken echter niet toelaten.
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen,
(van Iterson e.a.)
Doch ook al zou de verfpositie, wat quantiteit betreft, dit
wèl toelaten, dan is toch de qualiteit van deze verfwaren
van die aard, dat men deze werken beter kan uitstellen.
De verffabrikanten hebben een zodanig gebrek aan olie,
dat zij gedwongen zijn emulsie aan de verf toe te voegen,
waardoor de verf haar deugdelijkheid verliest. Het is dan
ook beter, de kaal geworden houtwerken te doen bijgronden
en het werk te laten overstaan tot het volgend jaar, in de
hoop, dat de verfpositie zich intussen in gunstige zin zal
ontwikkelen.
De heer D. J. van Dijk beschuldigt vorige Colleges geen
juiste grondpolitiek te hebben gevoerd en het bouwen van
voldoende woningen te hebben nagelaten. Wat de aankoop
van gronden betreft is spreker het in zekere zin met hem eens,
maar de quaestie van het bouwen van huizen ligt geheel
anders. Indien er n.l. te weinig huizen zouden zijn geweest,
hoe komt het dan dat er vóór de oorlog een surplus aan
huizen was?
Toen stonden leeg niet alleen slecht, maar ook goed
te bewonen huizen en was het zelfs zo erg, dat van elke
40 huizen er 3 leegstonden.
Spreker is niet bevredigd door het volgens hem te vage
antwoord van het College op de vraag, of de besturen van
de woningbouwverenigingen de hand houden aan de ministe
riële circulaire, waarin er op wordt gewezen, dat de kleine
onderhoudskosten van woningen, welke met steun van de
Overheid zijn gebouwd, voor rekening van de huurders
komen. Het Regeringsbesluit dient te worden uitgevoerd.
Het is spreker bekend, dat de ene woningbouwvereniging
zich er wel, de andere zich er niet aan houdt; volgens hem
moet het besluit voor alle woningbouwverenigingen worden
gehandhaafd.
De heer Kortmann heeft reeds in de tijdelijke Gemeenteraad
(17 December 1945) de aandacht gevestigd op het ontstellend
tekort aan ziekenhuisruimte in Leiden. Men heeft spreker
indertijd toegezegd, dat men zou trachten dit tekort eniger
mate te doen verdwijnen door het plaatsen van Zweedse
barakken ten behoeve van het Academisch Ziekenhuis.
De toestand heeft zich helaas toegespitst. Terwijl het aantal
inwoners van Leiden en omgeving steeds groter wordt, wordt
de ziekenhuisruimte kleiner. Een der oorzaken is het ont
stellend tekort aan personeel, waardoor zelfs een inrichting
te Leiden enkele zalen heeft moeten sluiten. Spreker erkent,
dat het gemeentebestuur aan dit te kort aan personeel niets
kan doen. Intussen is het zo, dat in acuut chirurgische ge
vallen de patiënten dadelijk, zij het na veel gevraag en veel
getelefoneer, kunnen worden opgenomen, in chronisch chirur
gische gevallen de patiënten op een wachtlijst worden ge
plaatst en dikwijls eerst na maanden aan de beurt komen
en de interne patiënten vaak na zeer lange tijd worden
opgenomen. Het is dan ook van groot belang, dat het ge
meentebestuur via de Gemeentelijke Geneeskundige- en
Gezondheidsdienst de uitbreiding van de ziekenhuisruimte
stimuleert, want ook als het vraagstuk van het tekort aan
personeel op de één of andere wijze wordt opgelost, blijft
het tekort aan ziekenhuisruimte bestaan en dit zou zich op
de duur in een universiteitsstad als Leiden moeten wreken.
Spreker neemt onmiddellijk aan, dat het overal in het land
zo is en de toestand hier en daar nog wel erger zal zijn, maar
dit mag voor het gemeentebestuur geen reden zijn om bij
de pakken te gaan neerzitten. Men moet er naar streven,
dit essentiële belang primair te doen zijn.
Ten aanzien van de volkshuisvesting sluit spreker zich
aan bij het betoog van de heer van Iterson. De toestand
van de gemeentewoningen, spreker komt herhaaldelijk in
die woningen, gaat zeer snel achteruit; de toestand van het
verfwerk in die woningen, vooral in die aan de Prinsenstraat,
is gewoon treurig. Indien men niet tracht te behouden wat
men heeft, zullen op de duur die woningen steeds verder
vervallen en vermindert de bewoningsmogelijkheid voort
durend, hetgeen de algemene gezondheidstoestand zeker
niet ten goede zal komen.
Wat betreft de opvoeding en, in verband daarmede, het
politieel beleid, spreker heeft inzake het begrip „opvoeding"
twee diametraal tegenover elkaar staande uiteenzettingen
gehoord. Uit het feit, dat twee personen een zo geheel ver
schillend inzicht in het begrip „opvoeding" hebben volgt,
dat het antwoord op de vraag, gesteld in verband met het
toenemend vandalisme op straat spreker niet geheel be
vredigd heeft. Wanneer men hetzij een roerend, hetzij een
onroerend goed in de nabijheid van de openbare straat
heeft, kan men zeker zijn, wanneer geen toezicht wordt
gehouden, dat dit in de kortst mogelijke tijd vernietigd zal
worden. Het is ook de klacht van sprekers collega's dat,
wanneer zij hun, al dan niet nieuwe auto op straat parkeren