DONDERDAG
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen.
(Key e.a.)
Gezien de toestand van de Hoogewoerd zou bet prettig zijn,
indien de tramlijn verviel en de bus, die door dezelfde maat
schappij wordt geëxploiteerd, van Leiderdorp doorreed over
de Wilhelminabrug tot het Station. De maatschappij, die
zelf gevoelt, hoe oneconomisch de thans bestaande ver
binding is, zal wel bereid zijn hiertoe mede te werken.
Ook in de drukke winkelstraat Haarlemmerstraat levert
de tramlijn vele bezwaren op. Toen spreker enige jaren vóór
de oorlog deze zaak in de Raad ter sprake bracht, kreeg hij
ten antwoord, dat de H.T.M. nooit bereid zou zijn, de tramlijn
tot het beginpunt (de verbinding van de Wassenaarseweg
met de Rijnsburgerweg) te verkorten. Dit behoeft ook niet;
de tram kan doorrijden tot het Station en daar direct de
reizigers opvangen, die door de stadslijnen worden aangevoerd.
Het is zeer te hopen, dat de onderhandelingen, welke met de
betrokken maatschappijen worden gevoerd, tot een voor de
gemeente goed einde worden gebracht.
Enigszins anders staat het met de verbreding van de
overwegen Morschweg/Lage Morschweg en Stationsplein, en
met de aanleg van een rijbaan aan de westelijke zijde van
het stationsemplacement (blz. 19, d, e en f) welke verbete
ringen het College wil uitstellen tot de uitvoering van de
spoorwegplannen die in voorbereiding zijn en waarbij de
overweg bij het Station wordt vervangen door een tunnel.
Men kan natuurlijk verschillend oordelen over de tijd, voor
de uitvoering van deze plannen nodig, maar wanneer men in
aanmerking neemt dat de loopbrug, die daar ten behoeve
van de reizigers is aangelegd, en die blijkens de constructie
bedoeld is als een tijdelijke, reeds tijdens de eerste wereld
oorlog is aangelegd, dus meer dan 30 jaren geleden, dat dat
ongelukkige trappenhuis nog steeds aanwezig is en dat er
nog nooit sprake is geweest van een verbetering in die tijdelijke
oplossing door het maken van een voetgangerstunnel b.v.,
aan het Station zelf, dan gelooft spreker, dat de uitvoering
van de grote spoorwegplannen zoals die geprojecteerd zijn,
nog wel zo vele jaren op zich zal laten wachten, dat het
gemotiveerd is met de Nederlandse Spoorwegen in onder
handeling te treden over verbreding van deze overwegen,
die niet aan de eisen voldoen. Bij de overweg Morschweg/Lage
Morschweg ontbreekt een voetpad; bovendien is de rijweg
daar te smal, zodat door middel van verkeersborden aan
het verkeer uit de ene richting voorrang moet worden ver
leend, terwijl het verkeer uit de andere richting moet wachten.
Bij de spoorwegovergang op het Stationsplein (punt e)
bestaat aan de ene kant de mogelijkheid die overweg te
berijden, aan de andere zijde bestaat die mogelijkheid niet.
Wat is er nu tegen, om direct de onderhandelingen te openen
tot verbetering van deze overweg?
Wat betreft de suggestie (punt blz. 19) om door opruiming
van het meest westelijk gelegen tramspoor de gevaarlijke
kruising op het Stationsplein te laten vervallen, wijst spreker
er op, dat het verkeer op het tramemplacement verminderd is,
aangezien de trams naar Noordwijk, evenals die naar Katwijk
en Haarlem, thans vertrekken vanaf een plaats aan de
overzijde van de spoorwegovergang. Bovendien heeft de
Noord-Zuid-Hollandse Tramweg Maatschappij een rangeer
emplacement laten maken op het terrein naast de IJsbaan,
zodat het rangeren niet meer plaats heeft op het emplacement
zelf. Daarvan wordt dus alleen gebruik gemaakt door de
trams uit Den Haag, van de Haagse Tramweg Maatschappij
en van de N.Z.H.T.M. Het aantal tramsporen daar zou dus
verminderd kunnen worden; door de eenvoudige maatregel,
die betrekkelijk weinig kosten mede brengt, van wegneming
van de rails aan de meest westelijke zijde, zodat daar slechts
één rijbaan zou overblijven, krijgt men toch een toestand,
die zeer veel beter is. Spreker hoopt dan ook, dat de ver
wezenlijking van de mogelijkheid, welke in deze vraag is
aangegeven, niet zal moeten wachten op de uitvoering van
de spoorwegplannen, maar op een of andere wijze eerder
zal kunnen geschieden.
De heer Hendriks meent, dat de opmerking van de heer
Schüller over de verzoeken van verpleegsters tot uitwonen
in haar algemeenheid niet juist is. Het is mogelijk, dat
enkele kamertjes in de gestichten niet zijn, zoals men
ze graag zou wensen, maar in iedere woning komt het
weieens voor, dat een strook behangselpapier loslaat. De
commissie voor de Gestichten heeft indertijd een inspectie
tocht gemaakt, waaraan werd deelgenomen door mevrouw
Braggaar, die daarbij de opmerking maakte, dat de kamertjes
van de verpleegsters in het gesticht „Endegeest" in veel
betere toestand verkeerden en veel geriefelijker waren dan
die in andere inrichtingen, welke zij kende. Spreker wil niet
de mogelijkheid uitsluiten, dat voor die gelegenheid enige
kamertjes speciaal waren uitgezocht. Maar bij de viering
van het jubileum van „Endegeest" heeft spreker zonder
19 JUNI 1947. 75
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen.
(Hendriks.)
voorkennis van de Directie met enige dames en heren, onder
wie de heer van Weizen, een gedeelte van de inrichting
bezichtigd en ook een kijkje in het zustershuis genomen.
Men kreeg daarbij dezelfde indruk als de Commissie. De
verpleegsters maken veel werk van de inrichting van hun
kamertjes, waarin zij hun eigen meubels hadden geplaatst
(de meubilering door de inrichting was vrij sober). De enige
klacht was, dat de ligging van de kamertjes zelf niet deugde;
het zou in verband met de stand der zon prettiger zijn geweest,
indien zij aan de andere kant van het gebouw waren ge
projecteerd. Dit is echter meer een verwijt aan het adres
van de betrokken architect.
Spreker kan zich voorstellen, dat er verpleegsters zijn,
die met het oog op het huiselijk verkeer, dat in een inrichting
nooit zo kan zijn als thuis, liever thuis slapen en het bezwaar
van de grote afstand naar hun woning op de koop toe nemen;
men moet dan echter dit argument gebruiken en het niet
zoeken in de toestand van de kamertjes. Indien de dienst
het toelaat, acht spreker het gewenst, dat aan de verpleegsters
uitwonen wordt toegestaan. Het schriftelijk antwoord van
het College op de vraag van de heer Schüller is vrij negatief;
het ware beter geweest, indien Burgemeester en Wethouders
een meer concreet antwoord hadden gegeven.
Spreker wil van deze algemene beschouwingen geen
gebruik maken om een hoeveelheid leerstelligheid te spuien,
ten einde daarmede eigen propaganda te dienen. Naar spreker
meent, was het de bedoeling zich te beperken tot de zuiver
zakelijke aangelegenheden, de gemeentebegroting betreffende.
De Raadsleden hebben slechts korte tijd gehad voor de
voorbereiding van de behandeling der begroting, te kort
om deze grondig door te nemen. Dat dit voor het College ook
zo was, was een schrale troost voor de Raadsleden, die ook
nog enige tijd moeten besteden aan hun dagelijkse brood
winning. Een Raadslid, dat zijn taak als een dienende be
schouwt, zal er echter dan toch van maken wat er van te
maken valt. Zich aan deze taak onttrekken is beslist onjuist.
Spreker heeft intussen met genoegen uit het antwoord van
het College vernomen, dat de behandeling der begroting
een volgend maal meer normaal zal verlopen; dit kan het
belang van hen, die uiteindelijk met hun bijdragen deze
rekening moeten betalen, slechts ten goede komen. Dat
ondanks de korte tijd, voor de behandeling der begroting
beschikbaar, deze toch zo vruchtbaar is geworden, is zeker
voor een belangrijk deel te danken aan de duidelijke en
overzichtelijke wijze van uitvoering. Spreker brengt dan ook
hulde aan de Wethouder en zijn staf hiervoor, waarbij hij
in het bijzonder denkt aan één voortreffelijk ambtenaar,
wie spreker toewenst, dat hij zijn ijver en zijn capaciteiten
op passende wijze beloond zal zien.
De wederopbouw van het Vaderland vraagt naast stoffe
lijke dingen ook om mensen met vakbekwaamheid, in het
bijzonder technici, zowel hoger als middelbaar en lager
geschoolden. Aan uitbreiding van het aantal hoger geschoolde
technici wordt aan de Technische Hogeschool in Delft sterk
gewerkt. De Rooms-Katholieke inwoners van Leiden ijveren
voor een Rooms-Katholieke Ambachtsschool naast de be
staande. Ook in Alphen aan den Rijn wordt daarnaar ge
streefd. Het Middelbaar Technisch onderwijs behoeft eveneens
dringend uitbreiding. Middelbaar Technische scholen vindt
men o.a. in Amsterdam, Utrecht, Haarlem, Den Haag en
Rotterdam, waarvan alleen de laatste met een avondopleiding.
Te midden van deze gemeenten ligt Leiden, dat als industrie
centrum is aangewezen, als een vacuum in dit opzicht. Het
verheugt spreker zeer, dat het College het door spreker
gevraagd onderzoek naar de wenselijkheid en mogelijkheid
van stichting van een middelbaar technische school heeft
toegezegd; het zal echter jaren duren, voordat een dergelijke
school na de stichting merkbare vruchten oplevert en daarom
dringt spreker in deze aangelegenheid op de grootst mogelijke
spoed aan.
Door spreker is voorts gevraagd een plan van recreatie
op korte afstand. Indien er in Leiden iets tekort is, is het
wel aan mogelijkheden tot ontspanning. Representatief
natuurschoon vindt men in Leiden slechts weinig; toch is
er meer dan velen zich realiseren. Hoevelen b.v. profiteren
van de prachtige Hortus? Hier kan een plan van recreatie
diensten bewijzen. Men onderscheidt als regel recreatie op
korte en op lange afstand, naarmate men al of niet een
vervoermiddel behoeft om er van te profiteren. In een uit
breidingsplan worden terreinen gereserveerd, die in de toe
komst voor recreatie bestemd zijn; een dergelijk plan zegt
niets ten aanzien van de recreatie-mogelijkheden die er
reeds zijn. Hier is dus sprake van twee totaal ongelijksoortige
zaken en ook een herziening van het uitbreidingsplan zal
slechts verantwoord zijn, voor wat betreft uitbreiding der
recreatie-mogelijkheden, indien men bij de survey de be-