GEMEENTE LEIDEN.
73
I3ÏGEKOMEN STUKKEN.
N°. 91. Leiden, 23 Mei 1947.
Naar aanleiding van het bij de Stukken gevoegde schrijven
van de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs,
inzake toevoeging van een Secretaris aan die Commissie,
bevelen wij U ter benoeming tot Secretaris dier Commissie
aan Mr P. Beukenhorst, alhier.
Aan de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 92. Leiden, 23 Mei 1947.
Ingevolge artikel 60 der kieswet worden de voorzitters
der stembureaus door Burgemeester en Wethouders zoveel
mogelijk uit de leden van de gemeenteraad benoemd. Is het
getal der beschikbare gemeenteraadsleden niet toereikend
om daaruit voorzitters voor alle stembureaux in de gemeente
aan te wijzen, dan kan de Raad daartoe inwoners van de
gemeente, tevens kiezers, benoemen.
In verband hiermede moet voor zestien stembureaux de
voorzitter door Uw vergadering worden benoemd.
De hieronder genoemde personen hebben zich bereid
verklaard een benoeming aan te nemen.
Wij geven Uw vergadering mitsdien in overweging voor
de tijd van een jaar tot voorzitter van een stembureau te
benoemen de heeren Mr E. J. M. M. Bolsius, Mr H. Burgers-
dijk, A. J. F. Eichhorn, Mr N. G. Geelkerken, E. Gobee,
Mr H. R. Goudsmit, Mr Dr P. G. Knibbe, Ir J. A. van der
Laan, Dr Ir P. C. Lindenbergh, J. H. A. Manders, J. P.
Mulder, C. Ponsen, Mr A. J. Sormani, J. M. van Stralen,
Mr F. J. J. Trapman en F. Verstegen.
Aa.n de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 93. Leiden, 23 Mei 1947
Ter voorziening in een vacature in het College van Regenten
en Regentessen van het Heilige Geest- of Arme Wees- en
Kinderhuis, ontstaan door het aan Prof. Mr R. P. Cleveringa
verleende ontslag als regent, stellen wij U voor, uit het
volgende, door het college ingediende dubbeltal, een regent
te benoemen:
1. Mr H. BURGERSDIJK.
2. Prof. Dr C. J. VAN DER KLAAUW.
Aan de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 94. Leiden, 23 Mei 1947.
Ter voorziening in een vacature in het College van
Regentessen der instelling „Vrouwen-Kraammoeders binnen
Leijden", ontstaan door het aan Mevrouw C. Wassenaar
Jesse verleende ontslag als regentes, stellen wij U voor,
uit de volgende, door het College ingediende voordracht,
een regentes te benoemen:
1. Mevrouw T. J. NIEUWZWAAG—SWAMA.
2. Mevrouw C. VERHEIJ VAN WIJKROEM.
Aan de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 95. Leiden, 23 Mei 1947.
Naar aanleiding van een daartoe door haar gedaan ver
zoek geven wij U in overweging mej. J. M. Koornhof, met
ingang van een nader door ons College te bepalen datum,
wegens het bereiken van de zestigjarige leeftijd, eervol
ontslag te verlenen uit haar betrekking van onderwijzeres
aan de Opleidingsschool voor U.L.O. aan de Javastraat.
Aan de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 96. Leiden, 23 Mei 1947.
Teneinde te voorzien in de vacature van onderwijzer aan
de Opleidingsschool voor Gymnasium en H.B.S. aan de
Kernstraat, ontstaan tengevolge van de benoeming van
M. J. van den Ende aan de Openbare school voor U.L.O.
geven wij U, met verwijzing naar het bij de Stukken gevoegde
advies van de Inspecteur van het Lager Onderwijs, in over
weging de onderwijzer J. W. Harting, met ingang van een
nader door ons College te bepalen datum, over te plaatsen
van de School voor Voortgezet gewoon lager onderwijs naar
de Opleidingsschool voor Gymnasium en H.B.S. aan de
Kernstraat.
Aan de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 97. Leiden, 23 Mei 1947.
Nu de gemeenterekening over het dienstjaar 1943 in
Uw Vergadering van 31 Maart 1947 voorlopig werd
vastgesteld, kunnen, ter voldoening aan het bepaalde bij
artikel 55ter der Lager Onderwijswet 1920, ten aanzien van
het openbaar lager onderwijs over dat jaar, eveneens voor
lopig, worden vastgesteld:
a. de werkelijke exploitatiekosten;
b. de geraamde exploitatiekosten;
c. het verschil tussen de sub a en ft bedoelde bedragen.
Verder moeten krachtens artikel 103 dier wet over genoemd
jaar worden vastgesteld:
a. het bedrag van de vergoeding voor de bijzondere scholen
(d. i. hetgeen per leerling van het o.l.o. beschikbaar
werd gesteld, vermenigvuldigd met het getal, aan
gevende het werkelijke aantal leerlingen van de bijzon
dere scholen over 1943);
ft. de voor vergoeding in aanmerking komende uitgaven
van de bijzondere scholen.
Eindelijk moet volgens artikel lOlftis der wet de jaarlijkse
vaststelling en definitieve verrekening plaats vinden van de
vergoeding wegens beloning van vakonderwijzers, terwijl,
ingevolge artikel 102 der wet, eveneens jaarlijks, vaststelling
moet geschieden van de bijdragen ten behoeve van het
bijzondere vervolgonderwijs.
In verband met een en ander delen wij U mede, dat de
gemeente over 1943 wegens exploitatiekosten voor het
gewoon-, voortgezet gewoon- en uitgebreid lager onderwijs
heeft uitgegeven respectieveüjk 34.591.45, 2.148.97 en
7.169.06 en dat over het voorafgaande kalenderjaar, dat
volgens de wet als grondslag dient voor de berekening van
de vergoeding wegens beloning van vakonderwijzers, ge
middeld per leerling van het gewoon-, voortgezet gewoon- en
uitgebreid lager onderwijs is uitgegeven respectievelijk
2.72, 5.35 en 14.13, terwijl de ten laste van de gemeente
gebleven kosten van het openbaar vervolgonderwijs over
1943 gemiddeld 25.51 per leerling bedragen.
Op grond van het vorenstaande en met verwijzing naar
de in de Leeskamer ter inzage gelegde stukken geven wij
Uw Vergadering in overweging:
I. Voorlopig vast te stellen:
a. het bedrag, dat de gemeente in 1943 wegens exploitatie
kosten heeft uitgegeven voor de openbare scholen voor
gewoon lager-, voortgezet gewoon lager- en uitgebreid
lager onderwijs op respectievelijk 34.591.45, 2.148.97
en 7.169.06;
ft. het bedrag der over 1943 geraamde exploitatiekosten
voor de openbare scholen voor gewoon lager-, voort
gezet gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs
op respectievelijk 31902/3 X 11.45 36.533.13
193 X ƒ16.84 ƒ3.250.12 en 497Vs X ƒ17.15
ƒ8.529.27;
c. het bedrag, waarmede de geraamde exploitatiekosten
de werkelijke exploitatiekosten overschrijden, voor de
openbare scholen voor gewoon lager-, voortgezet gewoon
lager- en uitgebreid lager onderwijs op respectieveüjk
ƒ1.941.68, ƒ1.101.15 en ƒ1.360.21.
II. Vastte steden het bedrag van de vergoeding, waarop
de schoolbesturen over 1943 aanspraak kunnen maken,
het bedrag van de volgens artikel 101, eerste üd, der Lager
Onderwijswet 1920, voor vergoeding in aanmerking komende
uitgaven der bijzondere lagere scholen, alsmede het bedrag
van de aan de schoolbesturen toe te kennen vergoeding
wegens beloning van vakonderwijzers over dat jaar en
wel voor: