47 de uitgaven van den kapitaaldienst op 9.858.259.49 de ontvangsten van den kapitaaldienst op 9.659.391.31 en alzoo het nadeelig slot van den kapitaal dienst op198.868.18 Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 20 Maart 1947. De Commissie van Financiën deelt Uwe Vergadering mede, dat bij haar geen bezwaar bestaat tegen de voorloopige vast stelling van de rekening van ontvangsten en uitgaven dei- gemeente over het jaar 1943. Zij geeft U mitsdien in overweging daartoe te besluiten overeenkomstig het concept-besluit, opgenomen in het voorstel van Burgemeester en Wethouders dd. 22 Maart 1947 (Ingek. Stukken No. 66). Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 67. Leiden, 22 Maart 1947. De samenstelling van den medischen staf der gestichten „Endegeest" en „Voorgeest" is sinds de oprichting dezer gestichten ongewijzigd gebleven. Deze staf bestaat voor „Endegeest" uit den geneesheer-directeur, een geneesheer en een assistent en voor „Voorgeest" uit één geneesheer. Deze bezetting moet thans onvoldoende worden geacht. Niet alleen is het aantal patiënten sedert 1911 met meer dan een derde toegenomen, doch ook is de taak van de gestichts artsen belangrijk uitgebreid, doordat zoowel aan behandeling als aan onderzoek geheel andere eischen worden gesteld, waarbij de methoden van electro-shock- en insuline-shock- behandeling enz. als voorbeeld kunnen worden genoemd. Hierbij komt, dat de geneesheer-directeur, belast met de mannenafdeeling van „Endegeest", het grootste deel van zijn tijd moet wijden aan zijn dirigeerende taak. De eerste geneesheer is belast met de voor- en nazorg der patiënten in Leiden en omgeving en wordt daardoor voor een belangrijk deel aan zijn werk als gestichts-arts onttrokken, terwijl tenslotte de assistent nog in opleiding is. Wij achten het dan ook, met de Commissie van Beheer der gestichten „Endegeest" c.a. en den Inspecteur van het Staatstoezicht op de krankzinnigen en de krankzinnigen gestichten, wier adviezen bij de stukken zijn gevoegd, nood zakelijk, dat de medische staf der gestichten „Endegeest" en „Voorgeest" wordt uitgebreid met een tweetal genees kundigen, die, teneinde in de gestichten te kunnen overgaan tot toepassing der nieuwe behandelingsmethoden, dienen te worden gezocht onder hen, die zich hebben bekwaamd op het gebied van de interne geneeskunde en de pathologische anatomie. De verhooging der jaarlijksche uitgaven wegens salarissen der artsen, zal met inbegrip van pensioenstortingen en even- tueele kindertoelagen 15.000.bedragen. Wij stellen U derhalve voor, behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten op de hoogere uitgaven en de eventueel daaruit voortvloeiende tariefsverhooging, in beginsel tot uitbreiding van den medischen staf der gestichten „Ende geest" en „Voorgeest" op den bovenaangegeven voet te besluiten. Te zijner tijd zullen op de begrootingen dier gestichteu voor het dienstjaar 1947 de daartoe uoodige bedragen worden gebracht. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 68. Leiden, 22 Maart 1947. Zooals Uw Vergadering bekend is, is voor het oprichten van inrichtingen, welke onder de bepalingen der Hinderwet vallen, een vergunning van het gemeentebestuur, i. c. van ons college, vereischt. Tot een weigering van deze vergunning behoort, naar het bepaalde in artikel 11 der wet, slechts het bestaan van de gronden, genoemd in dit artikel, aanleiding te geven. Bij de beoordeeling van de vraag, of tot zulk een weigering zal worden besloten, dienen uiteraard de verschil lende daarbij betrokken belangen ernstig te worden afge wogen. Intusschen noopt een juist beleid ten opzichte van de stedebouwkundige bestemming der gemeente in wijken van verschillend karakter tot een voorzichtige houding ten aanzien van de toelating van inrichtingen, welke met deze bestemming niet in overeenstemming zijn te achten. De practijk leert evenwel, dat, ook in verband met de opvattingen van hooger gezag inzake het gebruik van de ons krachtens de Hinderwet verleende bevoegdheden, hieraan niet op be vredigende wijze tegemoet kan worden gekomen. In het systeem van de Hinderwet zelf is echter de mogelijk heid gegeven om, met inachtneming overigens van de daar omtrent in de wet gegeven waarborgen, een zoodanige regeling vast te stellen, welke de normen, aansluitende bij het bovenbedoelde door ons voor wenschelijk gehouden beleid, een algemeen verbindend karakter vermag te geven. Tot het vaststellen van deze regeling is Uw Vergadering bevoegd krachtens het bepaalde in artikel 4, onder 2°, der Hinderwet. Een dergelijke verordening dient, naar het ons voorkomt, voor wat betreft deze gemeente, uit te gaan van een indeeling der gemeente in vier wijken, t. w. 1°. industriewijken; 2°. gemengde wijkeu 3°. wijken, welke overwegend het karakter van woonwijk hebben, doch waar zich in den loop der jaren wegens het ontbreken van wettelijke bepalingen wel kleine en ver zorgende industrieën gevestigd hebben; 4°. uitgesproken woonwijken. Bedoelde wijken zijn op de bij de stukken gevoegde kaart respectievelijk aangegeven met een roode, blauwe, gele en groene kleur. Wat de sub 1° bedoelde wijken betreft zijn voornamelijk die gebieden aangegeven, welke krachtens het in 1933 vast gestelde uitbreidingsplan en de daarna volgende wijzigingen en aanvullingen speciaal voor industrieterreinen zijn aan gewezen. Deze wijken zijn o. i. te bestemmen voor de in artikel 3 van de hieronder volgende ontwerp-verordening opgesomde bedrijven. Die bedrijven zullen in ieder geval hinder van ernstigen aard veroorzaken (b.v. constructie werkplaatsen met een vermogen van meer dan 25 p.k.), gevaar opleveren (b.v. vuurwerkfabrieken) of de gezondheid schaden (b.v. guanofabrieken). Voorts hebben wij gemeend, dat in verband met de stank- verwekkende inrichtingen, welke in de opsomming van artikel 3, lid 1, nader zijn aangeduid, een onderverdeeling van de industriewijken gewenscht is. Het lijkt ons onjuist, dat laatstbedoelde inrichtingen zich zouden kunnen vestigen in de industriegebieden, welke in het zuidwestelijk gedeelte van het grondgebied dezer gemeente geprojecteerd zijn. Daar de oyerheerschende windrichting in ons land Zuid-West is, zouden deze inrichtingen hun onaangenamen geur over de woonwijken verspreiden. Wij achten het derhalve nood zakelijk, dat deze inrichtingen opgericht worden op de in het noordoostelijk gedeelte van het Leidsche grondgebied gelegen industriegronden. Deze industriegebieden zijn op de bij de verordening behoorende kaart nader aangeduid met een dikke zwarte omlijning. De sub 2° bedoelde wijken betreffen in hoofdzaak de oude stad binnen de singels (vesten). Deze stadsgedeelten hebben van oudsher een sterk gemengd karakter. Het is dus on mogelijk en o. i. ongewenscht hier het oprichten van in dustrieën tegen te gaan. Toch achten wij het wel noodzakelijk, dat de inrichtingen, welke ernstigen hinder veroorzaken, zooveel mogelijk naar het sub 1° bedoelde gebied verwezen worden. Er is niet getracht een opsomming te geven van die inrichtingen, welke zich in de in deze alinea bedoelde wijken mogen vestigen. Dit is o. i. in verband met de zeer groote verscheidenheid van inrichtingen onmogelijk. Daarom mag alles, wat niet onder de limitatieve opsomming van gebied 1 valt, zich vestigen in gebied 2. Naar den toestand hier ter plaatse dient o. i. een onder scheid te worden gemaakt tusschen de woonwijken, welke zich aan het eind van de vorige eeuw en in de eerste decennia dezer eeuw ontwikkeld hebben, en die wijken, welke onder vigeur van het Uitbreidingsplan 1933 tot stand gekomen zijn. De eerstbedoelde wijken zijn wegens het ontbreken van be bouwingsvoorschriften en van bepalingen, waarbij de be stemming der gronden in die wijken geregeld werd, in geen geval zuivere woonwijken. Tevens heeft in den loop der jaren een zekere degradatie van deze wijken plaats gevonden. Hierbij zij gedacht aan de woonwijken, welke zich direct buiten de oude stadspoorten in de jaren 18801920 ont wikkeld hebben. In deze gebieden zijn een aantal kleine lichte industrieën tot ontwikkeling gekomen, welke men in een zuivere woonwiju niet kan dulden. Derhalve is in artikel 4, sub a, der ontwerp-verordening een aantal inrichtingen op gesomd, welke zich in de sub 3° bedoelde wijken mogen vestigen. Het is wellicht uit een oogpunt van volkshuisvesting het meest wenschelijk, wanneer alle inrichtingen, welke ook maar eenigszins storend kunnen werken, uit de sub 4° bedoelde gebieden geweerd konden worden. Dit behoort echter tot de onmogelijkheden. Elke woonwijk vereischt een zij het klein

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 7