MAANDAG 3 FEBRUARI 1947. 7 Benoeming hoofd der school voor b.l.o., verbonden (Voorzitter e.a.) aan het gesticht „Voorgeest"; e.a. Wordt benoemd met algemeene (35) stemmen de heer M. Israël, met ingang van een nader door Burgemeester en Wethouders te bepalen datum. Villa. Benoeming van een hoofd van de bewaarschool aan het Elisabethshof. (33) Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt over eenkomstig het voorstel sub a van Burgemeester en Wet houders besloten. Vervolgens wordt benoemd met algemeene (35) stemmen mej. H. Teljeur, met ingang van een nader door Burgemeester en Wethouders te bepalen datum. IX. Benoeming van een lid van de Zuider-Commissie tot Wering van Schoolverzuim. (7) Wordt benoemd met 33 stemmen mevrouw J. I. Bodenstaf - van Zijpmevrouw J. van Lienen-Valk verkreeg 2 stemmen. De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor de genomen moeite. X. Praeadvies op het verzoek van Prof. Mr R. P. Cleveringa om ontslag als regent van het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis. (8) XI. Praeadvies op het verzoek van Dr D. Brouwer om ontslag als leeraar aan de Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus. (9) XII. Voorstel tot het overplaatsen van den onderwijzer J. K. van der Valk van de opleidingsschool voor U.L.O. aan de Drie Oetoberstraat naar de school voor Buitengewoon Lager Onderwijs. (10) XIII. Voorstel tot het wijzigen van de verordening op de lloogere Burgerschool met vijfjarigen cursus en de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te Leiden. (11) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen X tot en met XIII besloten. XIV. Voorstel aan den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen te verzoeken de openbare lagere school aan de Boommarkt in stand te mogen houden. (12) De heer A. van Dijk zegt, dat er onder normale omstandig heden voor hem niet de minste aanleiding zou zijn naar aanleiding van dit voorstel eenige vragen te stellen. Waar men echter ten aanzien van dit punt in bijzondere omstandig heden verkeert, stelt spreker de volgende vragen: Hebben de in het Ingekomen Stuk genoemde cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek betrekking op de te verwachten toeneming van de leerlingen van alle scholen, dan wel alleen op het openbaar onderwijs? Zijn het College eenige cijfers van de te verwachten stijging van het aantal leerlingen bekend? Is het mogelijk de leerlingen van deze school eventueel, echter zonder schade voor het onderwijs, op andere openbare scholen onder te brengen? De lieer van Sehaik zegt, dat het College na nauwgezette bestudeering van de verschillende zijden van dit vraagstuk handhaving van de school Boommarkt zeer noodzakelijk acht. Zoodra de school Paul Krugerstraat, die op het oogen- blik tijdelijk ondergebracht is aan de Oude Vest no. 35, weer naar haar oude gebouw teruggaat, zal de school aan de Boommarkt de eenige volksschool zijn in het centrum van de stad; het zou zeer foutief zijn deze school uit het cen trum van de stad te doen verdwijnendan zouden de kinderen uit dit centrum, voor wie dit soort onderwijs door de ouders gewenscht wordt, veel te groote afstanden moeten afleggen om op de school te komen. En zoo het al niet een groote afstand zou zijn, dien zij moeten afleggen, dan zouden zij toch op verscheidene gevaarlijke punten moeten oversteken, hetgeen voor vele ouders een belemmering zou vormen, hun kinderen de aangewezen school te doen bezoeken. Xu zou men tenslotte tot opheffing van deze school kunnen en zelfs moeten overgaan, wanneer het aantal leerlingen zich in voortdurend dalende lijn bewoog; dit is evenwel alleen het geval geweest tot het einde van den oorlogdaarna beweegt het aantal leerlingen van deze school zich juist weer in gunstige richting. Terwijl de hoogste drie klassen thans 36 leerlingen tellen, hebben de laagste drie klassen 51 leerlingen. Deze cijfers, en speciaal de aantallen leerlingen van de laatste Instandhouding openbare lagere school aan de (van Sehaik e.a.) Boommarkt; e.a. twee jaren geven aan, dat onmiddellijk na den oorlog het aantal toegelaten leerlingen van de school een stijging ver toont. Waar dus de afstand, dien de leerlingen zouden moeten afleggen indien zij naar andere soortgelijke scholen zouden worden verwezen, zoo groot is, en bovendien deze school na den oorlog haar leerlingental heeft zien toenemen, zijn voor het behoud van deze school alleszins gegronde motieven aan te voeren. De door het Centraal Bureau voor de Statistiek verstrekte gegevens hebben natuurlijk betrekking op het totaal aantal leerlingen van alle scholen. Men verwacht verhoudingsgewijs een stijging van het aantal leerlingen van alle scholen, tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen, die niet te voor zien zijn. Wanneer dus de stijging van het aantal leerlingen in de toekomst zoodanig zal zijn als het Centraal Bureau voor de Statistiek aangeeft, zal bij opheffing dezer school met den besten wil van de wereld voor alle leerlingen van het openbaar onderwijs, geen onderdak te vinden zijn. Spreker raadt dus ten sterkste aan de school aan de Boommarkt te handhaven. Al zal deze school niet de 200 leerlingen over schrijden, zij is in het centrum van de stad op haar plaats en zij zal het aantal leerlingen kunnen bereiken, dat voor haar voortbestaan noodzakelijk is. De heer A. van Dijk dankt den Wethouder voor zijn antwoord, doch heeft geen antwoord gekregen op zijn vraag, of het mogelijk is, de leerlingen van deze school zonder bezwaren voor het ouderwijs op andere scholen onder te brengen, waardoor een belangrijk gebouw in de gemeente zou vrijkomen voor andere doeleinden. De heer van Sehaik zegt, dat de mogelijkheid daartoe aanwezig is, doch daartegen bestaan enkele bezwaren, die spreker reeds noemde. Deze bezwaren zouden ongetwijfeld tot schade voor het openbaar onderwijs leiden. Verscheidene leerlingen zouden dan naar de school Haverstraat verwezen moeten worden, hetgeen groote bezwaren zou ontmoeten in verband met den grooten afstand, dien zij zouden moeten afleggen en de verschillende drukke verkeerswegen, die zij zouden moeten oversteken. Dit zou voor vele ouders een ernstig bezwaar vormen en spreker betwijfelt of deze ouders dan ook inderdaad gevolg zouden geven aan den wensch van het gemeentebestuur om hun kinderen naar de school Haverstraat te zenden. Deze ouders zouden daartegen ernstig opkomen en een krachtig beroep doen op het gemeentebestuur om deze school, die in de toekomst wel niet een zeer bloeiende school zal worden, maar die toch in de toekomst verder een zeer verantwoord bestaan kan leiden, niet op te heffen. De bezwaren van dien kant zijn te ernstig dan dat op het oogen- blik tot opheffing van deze school geadviseerd kan worden. Het College stelt daarom ook als voorzichtigen maatregel voor, deze school voor den tijd van één jaar voorloopig te handhaven; het volgend jaar kan deze zaak opnieuw bezien worden. Thans moet spreker ten sterkste opheffing van deze school afraden. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XV. Voorstel inzake het omzetten van een drietal openbare lagere scholen in opleidingsscholen voor uitgebreid lager onderwijs. (13) De heer Wilmer zal zich vereenigen met het voorstel van het College, gezien het feitelijk streven van vele ouders hun kinderen naar een opleidingsschool te zenden. Is echter het streven van vele ouders, om hun kinderen naar een opleidings school te zenden, ook inderdaad toe te juichen? Nu schrijft de Inspecteur van het Onderwijs in zijn advies, dat het streven van de ouders om hun kinderen op te zien leiden voor het uitgebreid lager onderwijs naar zijn meening valt toe te juichen; in het voorstel van het College staat echter een minder besliste uitspraak; het College zegt daar n.l. „In het midden latende de vraag, of de sterke voorliefde welke bij vele ouders voor de opleidingsscholen bestaat, wel steeds goed gefundeerd is, verdient toch het streven van vele ouders om hun kinderen voor het volgen van uitgebreid lager onderwijs te zien opgeleid zeker toejuiching Deze laatste zin voldoet niet volkomen aan de eischen van een logischen gedachtengang. Wanneer de „vele ouders" in het eerste gedeelte van dezen zin dezelfden zijn als de „vele ouders" in het tweede gedeelte van dezen zin, bestaat tusschen deze twee gedeelten van den zin toch wel een zekere tegenstelling. Wanneer men in het midden laat of de sterke voorliefde bij vele ouders voor u.l.o. wel goed gefundeerd is, moet men ook in het midden laten of dit streven al of niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 7