MAANDAG 3 FEBRUAEI 1947.
Benoeming van een ontvanger der gemeente.
(Knol e.a.)
is voor deze positie; hij is n.l. accountant en als zoodanig
zou hij veel beter op zijn plaats zijn als hoofd van de
accountantsafdeeling eener gemeentedaarvoor heeft hij dan
ook speciaal gestudeerd. Bij benoeming van den heer Som-
meling tot gemeenteontvanger zou het gevaar ontstaan, dat
hij dit ambt beschouwt als een springplank naar een andere
betrekking. Om deze reden wil spreker in dit geval de can-
didatuur van den heer Sommeling niet steunen. Het „Ont
vangerswezen" behoort hier geheel in het middelpunt te
staan. Indien er nu één aanbeveling onbevooroordeeld is
opgemaakt, dan is het deze. Aan een instantie, die geheel
en al buiten de gemeente staat, is advies gevraagd; men ziet
daarin precies in welke volgorde de candidaten worden
aanbevolen. De aanbeveling, door Burgemeester en Wet
houders opgemaakt, is overeenkomstig dat advies geschied,
en daarom is er geen enkele reden om van deze aanbeveling
af te wijken. Men moet hier een bekwamen ambtenaar
hebben, en men heeft in den heer Verstegen, die als no. 1
op de aanbeveling geplaatst is, een alleszins bekwamen
ambtenaar. De heer Verstegen is vanaf zijn jeugd in het
Ontvangerschap werkzaam geweest; hij heeft dus in deze
tak van dienst een zeer groote ervaring. Hij heeft gedurende
eenigen tijd het ambt van plaatsvervangend gemeente
ontvanger tot volle tevredenheid van zijn superieuren waar
genomen.
Voor een gemeente-ontvanger is een van de belangrijkste
zaken de kwestie van de z.g.n. oninbare posten. Wanneer hij
er zich niet voortdurend mede bezighoudt, zal de gemeente
schade lijden.Uit de registers is spreker gebleken, dat de
heer Verstegen op dit punt veel geld voor de gemeente heeft
weten binnen te halen. Hiervoor is tact noodig. De gemeente
ontvanger, die hierbij met beleid dient te werk te gaan, moet
als het ware op het geweten van de contribuabelen werken
om te bereiken, dat zij alsnog vrijwillig tot betaling overgaan.
Bovendien is er veel tact noodig om z.g.n. alimentatievorde
ringen voor de gemeente binnen te krijgen.
De heer Verstegen is mede doorkneed in de z.g.n. financieele
transacties, waarin hij Burgemeester en Wethouders van
advies moet dienen.
De belangrijkste vraag is voor spreker: hoe kan de gemeente
er in slagen een goed ambtenaar voor dezen belangrijken
pos.t te krijgen? Spreker heeft zich daarom de moeite getroost
ten kantore van den gemeente-ontvanger sommige zaken na
te gaan en als deskundige kan hij na dit summiere onderzoek
verklaren, dat een en ander prima in orde is. Wel is waar
had spreker dit onderzoek niet behoeven in te stellen; het
heeft hem veel tijd gekost; hij heeft het gedaan, omdat hij
meende, deze zaak nauwkeurig te moeten nagaan.
Spreker wijst nog op iets anders. Ieder mensch, in een of
ander ambt of beroep werkzaam, moet daarvoor liefde heb
ben; hij moet een sociaal voelend mensch zijn. Vooral Uw
vergadering zal zulk een opvatting bij een ambtenaar waar-
deeren. Spreker waardeert het, dat nummer 1 van de aan
beveling een groote liefde voor het vak heeft en bovendien
op sociaal terrein werkzaam is. De heer Verstegen heeft n.l.
in verschillende organen op het gebied van gemeentefinanciën
en bestuurswetenschappen gepubliceerd, o. a. over school
geldheffing, kostwinnersvergoeding, restant-kohieren, uit
breiding gemeente-administratie, gemeentebelastingen, enz.
De heer Verstegen heeft ook lezingen, op het gebied der
bestuurswetenschappen liggend, gehouden. Hij vervult boven
dien verschillende functies in het Instituut voor Bestuurs
wetenschappen.
Deze aanbeveling is met zeer groote nauwkeurigheid
samengesteld en de Baad mag, in het belang van de gemeente,
geen keuze doen uit andere personen dan die op de aan
beveling staan.
De heer Riedel acht het passeeren van den heer Everstijn
bij deze aanbeveling inderdaad een omissie. Het College had
volgens spreker dezen candidaat wel op de aanbeveling moeten
plaatsen. De heer Everstijn is nagenoeg 25 jaren reeds in
dienst van de gemeentehij heeft de diploma's, voor dit ambt
vereischt, n.l. de acten gemeente-administratie en gemeente
financiën en hij heeft in de practijk van het werk van den
gemeente-ontvanger een zeer behoorlijke dosis ervaring op
gedaan. Zijn qualiteiten stellen buiten allen twijfel, dat hij
in staat zou zijn deze functie naar behooren te vervullen,
misschien zelfs beter dan verwacht wordt. Niemand twijfelt
aan den ernst, waarmede het College deze aanbeveling op
gesteld heeft. Van de aanbevolen candidaten kan men stuk
voor stuk zeggen, dat zij allen voor deze taak berekend zijn,
maar er is bij spreker geen spoor van twijfel, of de heer
Everstijn is dit ook. Van het antwoord van den Wethouder
zal afhangen, of spreker nog zal gaan twijfelen aan de juistheid
van het standpunt, dat spreker ten aanzien van deze keuze
Benoeming van een ontvanger der gemeente.
(Riedel e.a.)
inneemt, maar zoolang dat nog niet het geval is, beveelt
spreker met nadruk den Baad aan er toch vooral om te
denken, dat men een verplichting heeft, ook na den oorlog,
jegens hen, die zich in de vijf jaren van de bezetting hebben
ingezet, gedurende welke velen onzer aan den kant hebben
gestaan, omdat zij niet de kracht konden opbrengen om het
verzet te voeren op zulk een wijze als de heer Everstijn
heeft gedaan. Hare Majesteit de Koningin heeft er eenige
keeren op gewezen, dat het noodig is, de menscben van de
illegaliteit waar mogelijk te steunen en te beloonen. Welnu,
die mogelijkheid bestaat.
In het boekje van Walraven van Hall komt de volgende
uitspraak voor: „De vrijheid is duur gekocht en legt aan hen,
die haar mochten beleven, groote verplichtingen op." Omdat
spreker deze verplichting gevoelt, meent hij zeker geen
politieke, maar wel een persoonlijke aanbeveling te moeten
doen. Spreker is lid van een partij, die zich niet alleen
democratisch-socialistisch, maar vooral personalistisch-
socialistisch noemt. Dit beteekent, dat de persoon als zoodanig
naar voren wordt gebracht, dat niet naar zijn geloof wordt
gevraagd, maar wel op zijn qualiteiten, zijn instelling en zijn
karakter wordt gelet. Spreker meent daarom, dat de Baad
in dit geval zal moeten overgaan tot de benoeming van den
heer Everstijn.
De heer van Weizen twijfelt er niet aan, dat het College
met de indiening van deze voordracht uit overtuiging en
naar beste weten heeft gehandeld.
Nu de heer en D. J. van Dijk en Biedel de qualiteiten van den
heer Everstijn hebben geschetst, is het echter op zijn minst
pijnlijk, dat laatstgenoemde niet op de aanbeveling is geplaatst.
In het algemeen dient de Baad bij de benoemingen te
letten op de bekwaamheden van de gegadigden. Op de
qualiteiten en bekwaamheden van nummer één der aan
beveling wenscht spreker niets af te dingen. Spreker moet
zelfs ter wille van de objectiviteit en de eer van den heer
Verstegen doen opmerken, dat deze den heer Everstijn in
de moeilijke bezettingsjaren heeft bijgestaan. Wanneer de
Baad echter let op de eischen, welke de dienst stelt, en de
qualiteiten van den heer Everstijn afweegt tegen die van
den heer Verstegen, doet hij geen misstap met de benoeming
van den heer Everstijn.
De heer Lombert zegt, dat vroeger vaak bij benoemingen,
bij de bezetting van belangrijke functies, door den Baad
personen, bij dien dienst werkzaam, werden gepasseerd en
iemand van buiten af werd benoemd. En wanneer dan vanuit
den Baad gevraagd werd, waarom dat altijd gebeurde, kreeg
men het stereotype antwoordmen moet naar bekwaamheid
zien. Er is in dien tijd ook dikwijls in den Baad critiek op
geoefend, dat personen, die reeds lang bij de betreffende
diensten werkzaam waren, voor iemand van buiten af werden
gepasseerd. Thans geschiedt het tegenovergestelde en spreker
had nu eerder verwacht, dat men het College zou geprezen
hebben, omdat het bij deze vacature nu niet in eerste instantie
heeft gezocht naar een buitenstaander, maar iemand aan
beveelt, die bij dezen dienst werkzaam is, en ten nadeele
van wien niemand iets zeggen zal of kan, van wien ieder
overtuigd is, dat hij zijn tegenwoordige functie naar behooren
heeft vervuld. Men moet deze aanbeveling dus zeer toejuichen
en spreker brengt het College daarvoor hulde. De indruk is
gewekt, alsof alleen de heer Everstijn in de illegaliteit
zou zijn werkzaam geweesthet verheugt spreker dat de heer
van Weizen dit heeft rechtgezet, en heeft toegegeven dat
ook de heer Verstegen in dit opzicht zijn sporen heeft verdiend.
Is dit echter de voornaamste factor bij een dergelijke be
noeming? Spreker meent, dat allereerst de bekwaamheid den
doorslag moet geven en in dat opzicht steken de heeren
Verstegen en Sommeling zeer zeker ver uit boven den heer
Everstijn. Bij de benoeming moet toch allereerst gelet worden
op de bekwaamheid en op het belang van de gemeente.
De heer Knetsch wil iets over de illegaliteit zeggen. Spreker
meent ook iets van de illegaliteit af te weten, maar het zou
het beste geweest zijn, ook voor alle illegalen, indien men bij
5 Mei 1945 een streep zet en na dien datum niet meer spreekt
over illegaliteit, maar alleen over Nederlanders. Hoe lang
zal men nog moeten nazien of iemand in de illegaliteit heeft
medegewerkt of niet? Spreker is daartoe in de gelegenheid
geweest en heeft ook in de illegaliteit medegewerkt, maar hij
vraagt geen belooning en heeft die ook nooit gevraagd
vroegerniet één van de illegalen heeft ook gevraagd beloond
te worden; zij achtten het hun plicht, illegaal werk te doen.
Daarom moet men het illegaal werk van de candidaten ook
niet in rekening brengen, maar alleen zien naar de bekwaam
heden van hen, die aanbevolen worden.