4
MAANDAG 3 FEBRUARI 1947.
Benoeming van een ontvanger der gemeente.
(Perquin e.a.)
bekwaamheid staat vast; reeds acht jaren heeft hij het
ambt van gemeente-ontvanger bekleed; daarvóór was hij
werkzaam in het particulier bedrijfsleven, n.l. op een bank.
Daaraan hecht spreker ook zeer groote waarde. De heer
Sommeling is o.a. in het bezit van de volgende diploma's:
gemeentefinanciën, gemeente-administratie, de deelen recht
en economie van gemeente-accountant, het Staatspractijk-
diploma voor handel en administratie en het volledig accoun-
tantsdiploma van de Neder landsche Broederschap van
Accountants, welke vereeniging goed aangeschreven staat,
en waarvan ook de heer Knol lid is. Ieder, die eenigszins
op de hoogte is van de accountantsstudie weet dat dit diploma
alleen te bereiken is voor iemand van buitengewone ijver
en vasthoudendheid. De heer Sommeling heeft voor deze
studie alleen de avonduren beschikbaar gehad en heeft
gedurende vele jaren al zijn vrijen tijd daarvoor beschikbaar
moeten stellen en onze gemeente kan zich gelukkig prijzen,
dat een dergelijk persoon naar deze functie solliciteert.
Het bevreemdt daarom spreker, dat de heer Sommeling
zelfs niet op de aanbeveling voorkomt. De heer Sommeling
is Katholiek en de Katholieke fractie zal hem bij zijn sollici
tatie steunen, echter niet omdat hij Katholiek is en ook
niet als fractie; spreker heeft zijn fractiegenooten kunnen
overtuigen dat hij, om de door spreker genoemde redenen,
de aangewezen candidaat is en het behoeft toch ook weer
niet zoo te zijn, dat spreker en de zijnen den heer Sommeling
niet zouden steunen omdat hij Katholiek is. De heer Somme
ling heeft den heer Knol als referentie genoemd; uit de
stukken blijkt echter niet, of de heer Knol over den heer
Sommeling is gepolst. Daarom zou spreker het zeer op
prijs stellen indien ook de heer Knol over den heer Sommeling
eenige inlichtingen zou willen verstrekken.
De heer D. J. van Dijk heeft met een gevoel van ontstemming
van deze aanbeveling kennis genomen. Het gaat bij spreker
geenszins tegen de door het College aanbevolen personen
en men zal van spreker noch over den heer Verstegen, noch
over den heer Meijer Drees, noch ook over de andere candi-
daten, die het College ter nadere kennismaking opgeroepen
heeft, ook maar één denigreerend woord hoorenintegendeel,
spreker is overtuigd, dat zoowel de heer Verstegen als de
heer Meijer Drees zeer bekwame en ervaren ambtenaren
zijn, beiden voortreffelijk in staat het ambt van gemeente
ontvanger te Leiden te bekleeden. Spreker is echter ontstemd
over deze aanbeveling, niet omdat het College gemeend
heeft deze personen te moeten aanbevelen, maar omdat
het gemeend heeft niet te moeten aanbevelen den heer
G. A. F. Everstijn, iemand die op geen enkele wijze, noch
wat betreft diploma's, noch wat betreft ervaring en bekwaam
heid voor hen moet onderdoen, en die zich bovendien in de
zeer moeilijke crisisjaren zulk een voortreffelijk Nederlander
getoond heeft, dat het spreker onbegrijpelijk voorkomt,
dat het College hem zelfs niet een oproeping ter nadere
kennismaking waardig heeft gekeurd. Indien men de sollici
tanten naar deze betrekking uitsluitend zou toetsen op de
prestaties die zij in de achter ons liggende donkere jaren,
in het belang van volk en land, uit eigen initiatief en drang
geleverd hebben, dan zou de figuur van den heer Everstijn
naar voren treden en zou hij ongetwijfeld de eerste zijn.
Natuurlijk moet men niet aldus te werk gaan; het komt
niet uitsluitend aan op een zoo groot mogelijk besef van
vaderlandsche plicht en offervaardigheid bij de vervulling
van de vacature van gemeente-ontvanger. Daarom zou het
onverantwoordelijk zijn, indien spreker hier de figuur van
den heer Everstijn naar voren bracht, wanneer hij zich in
de jaren van het verzet uitsluitend beperkt had tot sabotage
en tot de sla-maar-raak actie, welke hij en anderen van den
Leidschen Schouwburg uit leidden en waardoor honderden
stadgenooten uit den greep van den bezetter konden blijven.
Dit buitengewoon verdienstelijke werk geeft echter geen
aanwijzingen omtrent de financieele capaciteiten van den
heer Everstijn. De voornaamste activiteit van dezen sollici
tant in zijn illegalen arbeid lag juist op financieel gebied.
Hij had, nagenoeg van het begin af, een leidende functie
in het Nationale Steunfonds en was de ziel van deze organi
satie in het noordelijk deel van de provincie Zuid-Holland.
Als districtshoofd van Leiden, Gouda, Delft, de Rijnstreek
en de Bloembollenstreek verrichtte hij uiterst nuttig, uiterst
gevaarlijk en uiterst moeilijk werk op een wijze, die boven
allen lof verheven is. Zijn rekening en verantwoording betrof
in totaal een bedrag van ruim 8 millioen, waarvan in de
periode van September 1944 tot Mei 1945, toen hij bijna
geïsoleerd zijn werk moest verrichten, 4.200.000.Ondanks
de schier onoverkomelijke moeilijkheden, welke in dien tijd
een boekhouding met haar codes, schuilnamen, verwarringen
enz. enz. opleverde, klopte de verantwoording van dit groote
Benoeming van een ontvanger der gemeente.
(I). J. van Dijk e.a.)
bedrag volkomen. In vrijwel geen enkel ander district is
dit het geval geweest.
Hij hielp zonder aanzien des persoons, zonder uitsluiting
van eenige groep, zoowel de spoorwegarbeiders als de Joden,
zoowel de Binnenlandsche Strijdkrachten als het personeel
van Minerva, zoowel de stakers van de N.Z.H.T.M. als de
kindervoeding in Leiden, Gouda, Wassenaar en Voorschoten.
Zoowel de Katholieken als de Protestanten in Leiden kunnen
getuigen van zijn groote medewerking, zooals ook de heer
van Weizen kan getuigen, dat hij steeds voor de communisten
gereedstond.
Na de bevrijding staakte de heer Everstijn zijn bemoeiingen
met de illegaliteit niet. Op verzoek van den thesaurier-generaal,
den heer de Ridder, werd hij belast met de afwikkeling van de
financieele zaken van de illegaliteit. Hij moest hierbij de
uitgaven aan en vanwege de illegaliteit controleeren en
verifieerenin deze functie bespaarde hij het Rijk een uitgave
van 400.000.a 500.000.Al zijn adviezen werden
door den betrokken Minister opgevolgd. Dit werk eischt,
behalve groote financieele en administratieve bekwaamheden,
zeer veel tact, zeer veel menschenkennis, rechtvaardigheids
zin, niet het minst diplomatieke bekwaamheden en ook een
groote mate van souplesse. De heer Everstijn heeft over
duidelijk aangetoond deze eigenschappen en bekwaamheden
te bezitten; daarenboven bezit hij doortastendheid, speurzin
en absolute onkreukbaarheid. Spreker moet aannemen, dat
dit ook het College niet onbekend is, want toen men in het
Stadhuis zocht naar een ambtenaar, die in staat zou zijn
den Augiasstal van den gemeentelijken distributiedienst te
reinigen, heeft men geen oogenblik geaarzeld om met dit
werk den voor elke corruptie volkomen onaantastbaren
heer Everstijn te belasten, die het vol durf en initiatief op
uitmuntende wijze heeft verricht.
Spreker aarzelt dan ook niet den heer Everstijn voor het
ambt van ontvanger van de gemeente Leiden bij den Raad
aan te bevelen, tenzij de bezwaren van het College spreker
van de juistheid van het standpunt van Burgemeester en
Wethouders mochten overtuigen.
Het klinkt misschien wat vreemd en naïef, wanneer spreker
den Raad er aan herinnert, dat er over Nederland een be
zettingstijd is gegaan. Vele landgenooten schijnen het echter
thans vergeten te zijn en schijnen te denken: „de illegale
jongens hebben hun plicht gedaan en weg er mee". Op tal
van posten zijn de „afwachters" blijven zitten en zijn anderen
weer naar boven gekomen. Vele mannen en vrouwen, die
in de jaren van de beproeving alles voor hun land hebben
over gehad, worden nu zonder meer ter zijde geschoven, ja,
vaak gehoond. Men denkt hen met een vriendelijk woord,
een promotietje of met heelemaal niets te kunnen beloonen.
De ex-illegalen vragen zeker niet een belooning; zij vragen
niets. Laat het volk hen echter niet vergeten en laat de Raad
zich nu de rede van H.M. de Koningin op Oudejaarsavond
te binnen brengen. De tegenwoordige generatie kan weten,
beter dan de vroegere, wie de besten van ons volk zijn,
welke burgers den geest van verzet, en daarmede de ziels
kracht van ons volk hebben hooggehouden. De leden van
den Raad hebben nog de kans een hunner medeburgers,
die een voorbeeld kan zijn voor allen, te brengen op een
post, waarvoor hij krachtens zijn bekwaamheid volkomen
berekend is.
De heer Knol zegt, dat vanzelfsprekend in geen geval de
politiek de benoeming van een gemeente-ontvanger, één van
de belangrijkste en voornaamste functionarissen der gemeente,
mag beïnfluenceeren. Spreker heeft indertijd gezegd, en dat
blijft hij ook volkomen onderschrijven, dat bij benoemingen
zooveel mogelijk mede moet worden gelet op de diploma's
en uiteraard mede op de practische bekwaamheden van de
candidaten in verband met de bestaande vacature. Wanneer
het nu alleen gaat om de diploma's, dan moet spreker eerlijk
zeggen, dat zeker de heer Sommeling, die trouwens een oud
leerling van spreker is, voor benoeming in aanmerking zou
moeten komen. Ongetwijfeld heeft de heer Sommeling de
meeste diploma's in vergelijking met de andere candidaten,
maar evenzoo is het wenschelijk, dat de meest daarvoor
aangewezen persoon moet worden benoemd om deze functie
te vervullen; dit is hier wel van zeer groote beteekenis.
Vanzelfsprekend bedoelt spreker daarmede geenszins, dat de
heer Sommeling deze functie niet zou kunnen vervullen,
maar de te benoemen ontvanger behoort toch ook in het
„ontvangerswezen" doorkneed te zijn. Waarschijnlijk is de
heer Sommeling dat ook wel, maar op het oogenblik is hij
chef van de Afdeeling Financiën te Breda, en als zoodanig
behoeft hij hierin niet zoo doorkneed te zijn. Dit doet echter
niet terzake; hij zal zich gemakkelijk kunnen inwerken.
Belangrijker is echter, dat hij min of meer niet aangewezen