23 gehuwden (extern), een asyl voor passanten en een volks logement en waarbij de gemeente zich voorts verplicht t. z. t. aan het Leger des Heils een rentelooze geldleening, groot 15.000.te verstrekken ten behoeve van de inrichting van de genoemde inrichtingen; II. met ingang van 1 April a.s. a) op te heffen de burgerlijke instelling van de weldadig heid „De Stedelijke Werkinrichting"; b) in te trekken het Reglement voor de instelling, bedoeld sub Ila, vastgesteld bij verordening van 2 September 1913 (Gemeenteblad hTo. 27), gewijzigd bij verordening van 26 September 1918 (Gemeenteblad Ro. 33). Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 31. Leiden, 25 Januari 1947. Het zal Uwe Vergadering bekend zijn, dat de toenmalige burgemeester in den bezettingstijd, en wel met ingang van 1 Juli 1943, op aandrang van den wnd. Commissaris der Provincie verschillende bezuinigingsmaatregelen ten aanzien van het bewaarschoolonderwijs heeft genomen. Zoo werden de salarissen van het personeel der openbare bewaarscholen verlaagd, hetgeen automatisch ten gevolge had, dat de ver goeding van de salarissen van het personeel van het bijzonder onderwijs daalde. De verandering in het salaris bestond hierin, dat de minima werden verlaagd en dat de tijd voor het bereiken van de maximum-wedde werd verlengd. In- tusschen is, als gevolg van verschillende salarisverhoogingen en in het bijzonder van de invoering van de garantiewedde van 1.400.voor de 21-jarigen, de verlaging niet alleen vrijwel geheel te niet gedaan, doch is het bedrag van de ver goeding van de jaarwedden van het personeel der bijzondere scholen zelfs gestegen met niet minder dan 15.000. per jaar. Verder werden bij besluit van 29 Juni 1943 verschillende veranderingen gebracht in de subsidieering van het bijzonder bewaarschoolonderwijs. Deze betroffen: 1°. vermindering van de exploitatie-vergoeding. Het bedrag van de exploitatie-vergoeding per leerling van het bijzonder onderwijs, dat vóór 1 Juli 1943 gelijk was aan het bedrag per leerling der werkelijke exploitatiekosten van het openbaar onderwijs en dat toentertijd gemiddeld 10.bedroeg, werd gefixeerd op 3.50. Deze verandering beteekende een bezuiniging van ƒ10.000.per jaar; 2°. vermindering van de salaris- en exploitatie-vergoeding door toepassing van een formule. Voor de helft van het aantal niet bezette plaatsen op de openbare scholen werd een ver mindering toegepast, bedragende voor elke niet bezette plaats 33.Aangezien er 300 onbezette plaatsen waren, beliep do vermindering van de subsidie 150 x 33.rond 5.000.Practisch kwam dit hierop neer, dat geen subsidie meer werd gegeven in de exploitatiekosten, welke eveneens 5.000.bedroegen. Op de jaarwedde-vergoeding oefende deze formule-aftrek dus geen invloed uit; 3°. vermindering van de rentevergoeding over de geschatte waarde van de schoolgebouwen en terreinen. Bepaald werd, dat, indien de vergoeding, berekend naar 3| van de geschatte waarde der terreinen en gebouwen (welke vergoeding 1 Januari 1951 afloopt), over eenig jaar overtreft het ge zamenlijk bedrag, dat wegens rente en aflossing van voor die terreinen en gebouwen aangegane geldleeningen werkelijk is uitgegeven, die vergoeding tot het bedrag der werkelijke uitgaven wegens rente en aflossing wordt teruggebracht. Reeds spoedig na de bevrijding hield het toenmalige College van Burgemeester en Wethouders, dat, evenals ons College, van meening was, dat niet in deze maatregelen mocht worden berust, zich bezig met het overwegen van de vraag, in hoever het mogelijk zou zijn de gevolgen van die maat regelen alsnog te niet te doen of althans te verzachten. Op een door Gedeputeerde Staten tot Burgemeester en Wet houders gericht schrijven antwoordde dit College, dat het spoedig zijn standpunt zou bepalen en dat inmiddels zou worden overgegaan tot het verstrekken van een aanvullend subsidie aan de besturen der gesubsidieerde scholen in ver band met de salarisverhoogingen, welke aan het personeel der openbare scholen waren toegekend. De vele en velerlei moeilijkheden waarmede dat College te worstelen had en waarmede wij te kampen hebben, zijn oorzaak, dat deze zaak niet eerder bij U ter tafel werd gebracht. Inmiddels kwam bij Uwe Vergadering een voorstel in van Uw mede-leden, de heeren Wilmer en Woudstra, luidende: „De Gemeenteraad overwegende, dat tijdens de bezetting het Raadsbesluit inzake subsidie bijzondere bewaarscholen door den toen- maligen burgemeester is ingetrokken en vervangen door een beslissing van hemzelf, overwegende, dat het door de besturen der bijzondere bewaarscholen daardoor geleden nadeel moet worden her steld, althans vanaf den tijd na de bezetting; besluit bedoelde beslissing van den toenmaligen burge meester te beschouwen als ingetrokken vanaf 1 Mei 1945 en van dien tijd af de door den Gemeenteraad vastgestelde subsidieregeling als wederom geldend recht te erkennen." Dit voorstel werd in Uwe Vergadering van 7 October j.l. in handen van ons College gesteld om praeadvies. Wij merken daaromtrent het volgende op. Met de voorstellers waren wij reeds aanstonds van meening, dat de in 1943 in de subsidieverordening gebrachte wijzi gingen, althans wat de sub 1° en 2° bedoelde betreft, te niet behoorden te worden gedaan, maar dat zulks behoorde te geschieden van den dag af, waarop die veranderingen in werking zijn getreden. Op 28 December 1946 deelden wij dan ook aan Gedeputeerde Staten mede, dat wij van oordeel waren, dat: a. voor den tijd van 1 Juli 1943 tot 5 Mei 1945 het besluit van 29 Juni 1943 tot wijziging van de subsidie-verordening ongedaan moet worden gemaakt, behoudens dat de beperking van de rentevergoeding tot de werkelijk gedane uitgaven wegens rente en aflossing behoort te worden gehandhaafd. b. voor den tijd van 5 Mei 1945 tot en met 31 December 1946 de onder a. bedoelde regeling moet worden toegepast. Bij nadere overweging zijn wij met de Commissie voor het Onderwijs van gevoelen, dat het geheele besluit van 29 Juni 1943 en derhalve ook dat deel, dat betrekking heeft op de rentevergoeding, ongedaan moet worden gemaakt. Gaat Uwe Vergadering hiermede accoord, dan zal dit herstel een bedrag vorderen van 17.000.per jaar, of over beide hierboven sub a. en b. genoemde tijdvakken in totaal 60.000.De in totaal voor rekening der gemeente komende kosten van het openbaar- en het gesubsidieerd bijzonder bewaarschoolonderwijs moeten dan worden ge raamd op 104.000.per jaar. En al zijn wij van meening, dat de moeilijke financieele omstandigheden der gemeente geen invloed behooren uit te oefenen op het i. c. door U te nemen besluit, neemt dit toch niet weg, dat die financieele omstandigheden naar ons gevoelen van dien aard zijn, dat het noodzakelijk is zich te beraden omtrent hetgeen van 1 Januari 1947 af van gemeente wege ten aanzien van het openbaar- en het bijzonder ge subsidieerde bewaarschoolonderwijs kan worden gedaan. Het ligt dan ook in ons voornemen ten spoedigste met de school besturen overleg te plegen omtrent een regeling, welke van 1 Januari 1947 af zal gelden. Te zijner tijd zullen wij U hieromtrent een voorstel doen toekomen. Met mededeeling ten slotte, dat zoodra Gedeputeerde Staten zich zullen hebben uitgesproken over het ongedaan maken van meergenoemde maatregelen over het tijdvak van 1 Juli 1943 tot 5 Mei 1945, wij op deze zaak bij U terug zullen komen, geven wij U thans in overweging te besluiten: a. behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten voor den tijd van 5 Mei 1945 tot 1 Januari 1947 het door den toenmaligen burgemeester genomen besluit van 29 Juni 1943 tot wijziging van de verordening regelende de voorwaarden waaronder ten behoeve van bijzondere bewaarscholen sub sidie uit de gemeentekas wordt verleend, ongedaan te maken; b. het voorstel van de heeren Wilmer en Woudstra te beschouwen als te zijn afgedaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 9