126
WOENSDAG 30 I
DECEMBER 1946.
Interpellatie van den heer A. van Dijk inzake beleid
(Jongeleen e.a.) Gem. Huisvestingsbureau.
vordert moet een gevecht geleverd worden. Er is in Leiden
maar één inwoner geweest, die zich vrijwillig heeft aangemeld,
dat hij woonruimte over had. Elke kamer die het Gemeentelijk
Huisvestingsbureau toewijst aan een „ernstig geval" is een
verovering op dengene, die het huis bewoont. Men moet
weten met hoeveel kronkelingen te werk gegaan wordt om
er aan te ontkomen, een deel van zijn huis beschikbaar te
stellen voor anderen. Spreker kijkt iedere week met stijgende
onrust naar de gegevens van den Burgerlijken Stand omdat
hij weet, dat hierin voor al deze menschen zoo'n groote tragiek
zit. In 1945 werden 595 huwelijken gesloten, gemiddeld 11
per w-eek. Dit beteekent, dat deze paren in 1945 voor het
grootste gedeelte bij hun ouders of andere familieleden zijn
gaan inwonen, maar dit beteekent ook, dat al deze paren op
het Gemeentelijk Huisvestingsbureau komen en vragen:
wanneer kom ik nu eindelijk eens aan de beurt? Daarop
hebben zij recht; spreker ontzegt niemand het recht op een
behoorlijke woning. Na gezinsuitbreiding kunnen zij niet
meer bij hun ouders blijven en dan komen zij om een woning
vragen.
Hoe is de toestand nu?
Tusschen 1 Januari en 18 December 1946 zijn 980 huwe
lijken gesloten, d. w. z. gemiddeld 20 per week. Spreker
ontzegt niemand en vooral niet jongelui, die willen trouwen,
het recht op een woning. Spreker krijgt echter gevallen te
behandelen, die zóó erg zijn, dat hij niet kan helpen. Jongelui,
die elkaar reeds zeven jaar kennen en willen trouwen, zeggen
tot hem: geef ons maar een heel klein kamertje. Spreker
begrijpt, dat de moeilijkheden voor deze jongelui nog veel
erger zijn dan voor gehuwden en ook, dat deze jonge menschen
zich nu niet storen aan de problemen, waarvoor zij na een of
twee jaar komen te staan. Men zal dan echter ook moeten
begrijpen de enorme moeilijkheden, waarmede het Gemeente
lijk Huisvestingsbureau heeft te worstelen.
Van 1 Januari tot 14 December zijn 2217 verhuisver
gunningen verleend, waaronder die aan kamerbewoners, d. i.
gemiddeld 44 per week. In denzelfden tijd werden 2847
vestigingsvergunningen, waaronder die aan kamerbewoners,
verleend en 137 aanvragen afgewezen. Toegewezen werden
564 geheele woningen. Spreker vraagt den Raadsleden in
gemoede, of zij wel hadden vermoed, dat gemiddeld 11 ge
heele woningen per week werden toegewezen. Bovendien
werden toegewezen 459 gedeelten van woningen, waaronder
niet begrepen die van kamerbewoners. In 1946 zijn op grond
van het Yorderingsbesluit Woonruimte 45 woningen ge
vorderd.
Op het spreekuur van het Gemeentelijk Huisvestings
bureau komen per dag 60 a 70 bezoekers; de Chef ontvangt
10 a 15 personen.
In 1946 zijn 3309 rapporten van eerste onderzoek in
woningen uitgebracht.
Spreker mag ten slotte verwijzen naar wat hij in de ver
gadering van 3 Juni 1946 met betrekking tot den heer
Ensingh en diens ambtenaren heeft gezegd. Het moge waar
zijn, dat er heel veel critiek is op de houding van het personeel
van het Gemeentelijk Huisvestingsbureau. Men dient daarbij
echter te bedenken, dat de heer Ensingh en zijn ambtenaren
niet de oorzaak zijn van het groote woningtekort, dat in het
wezen van de zaak wel een gevolg van den oorlog is. De
heeren Ensingh en zijn ambtenaren zullen bij al hun be
slissingen weieens een fout maken; spreker zou haar of hem,
die bij het werken geen fouten maakt, willen vragen op
te staan.
Spreker vraagt den Raad geen instemming met of waar
deering voor het werk van het Gemeentelijk Huisvestings
bureau; hij vraagt slechts begrip voor de enorme moeilijk
heden, waarvoor het Gemeentelijk Huisvestingsbureau staat.
De heer Frohwein vestigt in verband met de tweede
vraag de aandacht op de behandeling van den heer van
Aelst, ten aanzien van wien het Gemeentelijk Huis
vestingsbureau mededeelde, dat zijn dossier was zoek
geraakt.
De heer van Aelst is in betrekking geweest bij den Neder-
landschen Inlichtingen-Dienst en woont in Utrecht. Hij is al
zijn huisraad en kleeren kwijtgeraakt en zwerft van Amster
dam naar Utrecht en van Utrecht naar Leiden, waar hij zijn
vaste werkzaamheden heeft. Deze man, die zich voor het
Nederlandsehe volk geheel heeft ingezet, kan in Leiden geen
onderdak vinden.
Wel kon de heer Couprie, de N.S.B.-er, die vroeger aan de
Breestraat een speelgoedwinkel had, onderdak vinden in een
heel huis aan het Rapenburg, dat hij mag onderverhuren.
Spreker vraagt of dit dan de „vaste lijn" is die gevolgd wordt,
waarvan zoojuist de Wethouder sprak.
In dit verband vraagt spreker voorts, waarom de Raad
Interpellatie van den lieer A. van Dijk inzake beleid
(Frohwein e.a.) Gem. Huisvestingsbureau.
subsidie heeft verleend voor het tijdelijk onder dak brengen
van hen, die uit de kampen kwamen. In het doorgangshuis
is bovendien nog een maatschappelijke werkster voor deze
lieden aanwezig.
Tevens vraagt spreker, of in het geval Levendaal de
menschen, die uit hun woning werden gezet, niet elders
konden worden ondergebracht. De heer Yos heeft als Kanton-
rechter-plaatsvervanger zijn ergernis over deze „rechts
verkrachting" uitgesproken. De Wethouder heeft nu mede
gedeeld, dat de formulieren, welke aan de gegadigden waren
medegegeven, niet zijn ingeleverd. De zaak is echter, dat hier
is gevorderd na en niet vóór de executie van het vonnis en
dat de uitspraak van het hoogste gezag eigenlijk door het
Gemeentelijk Huisvestingsbureau op erbarmelijke wijze ten
aanschouwe van het Leidsche publiek is te niet gedaan. De
Wethouder heeft ingegrepen op eisch van het publiek, toen
er telefoont jes kwamen. Spreker kan het standpunt van den
Wethouder in dezen niet deelen. Men moet zich niet door
telefoontjes van het publiek laten leiden.
Hieraan wenscht spreker een waarschuwing te verbinden,
maar zijn woorden zijn niet tegen den persoon van den Wet
houder, doch tegen het Gemeentelijk Huisvestingsbureau
gericht. Op het oogenblik van de executie heeft de deur
waarder de beschikking over de woning en is eventueel niet
te verhinderen, dat ramen en deuren er uit gehaald worden.
Als de gemeente de woning vóór de executie vordert, is de
gemeente de baas, terwijl het publiek dan de zaak ontgaat.
Spreker hoopt niet, dat er een wedloop tusschen den deur
waarder en het Gemeentelijk Huisvestingsbureau zal ont
staan.
Wanneer de Chef van het Gemeentelijk Huisvestingsbureau
den deurwaarder Arentzen toevoegt: „Indien u doorgaat met
dergelijke ontruimingen, zal ik u laten arresteeren", is het
duidelijk, dat de drie deurwaarders er niet veel voor gevoelen,
overleg met het Gemeentelijk Huisvestingsbureau te plegen.
Spreker kan evenwel de verzekering geven, dat zij gaarne
en met animo overleg zullen plegen, indien zij daartoe door
den Burgemeester of den Wethouder persoonlijk worden uit-
genoodigd.
Spreker heeft van een Leidsch burger een verklaring ont
vangen, die hij niet zal voorlezen, maar aan het slot waarvan
twee dames en een heer zijn genoemd. Spreker verzoekt den
Voorzitter deze verklaring te onderzoeken, de drie genoemde
personen bij zich te roepen en kennis te nemen van den gang
van zaken op het Huisvestingsbureau ten tijde, dat zij daar
werkzaam waren.
Met verwondering vraagt spreker zich af, waarom de heer
Ensingh, die ten tijde van de zuivering op het matje is ge
roepen, door dik en dun wordt verdedigd en gehandhaafd
blijft.
Na drie jaar met vrouw en kind op kamers te hebben
gewoond, lag spreker verleden jaar met longontsteking te
bed. Het is noodig geweest, dat spreker een dikke jas aantrok
om per telefoon een onderhoud met den heer Ensingh over
een nieuwe woning te hebben. Spreker kreeg op bitsen toon
ten antwoord: „Als u die woning niet wilt hebben, voor u
duizend anderen." Indien een dergelijke opmerking wordt
gemaakt tegenover een Raadslid, met wien de heer Ensingh
in het openbaar te maken heeft, zullen de opmerkingen
tegenover anderen ook minder aangenaam zijn.
Spreker komt nu tot de zaak van H. Baron, leer aar in de
Engelsche taal, Warmonderweg 9, te Leiden.
De heer Baron heeft spreker verklaard, dat zijn vrouw
ziek heeft gelegen in de huiskamer met kanker aan de schild
klier en dat de heer Ensingh zich niet heeft ontzien, telken
male ambtenaren naar zijn huis te sturen en er voor te zorgen,
dat zes Scheveningers in zijn huis enkele kamers kregen, met
de mededeeling er bij dat hij zich kalm moest houden, daar
anders zes kamers gevorderd zouden worden. Om dergelijken
nonsens heeft de heer Baron zich erg druk gemaakt. Wanneer
men echter twee keer per dag met een puddingvorm naar zijn
vrouw toe moet om het bloed van de tong op te vangen, is
het niet zeer aangenaam wanneer de Directeur van het
Gemeentelijk Huisvestingsbureau zoo optreedt. Waarom
blijft deze zoo bruut optredende heer Ensingh aan alle kanten
gehandhaafd? Spreker laat het aan den Wethouder over hier
in te grijpen en ziet met belangstelling het besluit van den
Wethouder tegemoet.
De heer Lombert kan zich levendig voorstellen, dat het
Gemeentelijk Huisvestingsbureau met ontzettend veel
moeilijkheden te kampen heeft en dat ook de betrokken
Wethouder daarin zijn deel heeft, maar is toch van meening,
dat aan de werkwijze van het Gemeentelijk Huisvestings
bureau iets mankeert, wat er niet aan behoeft te mankeeren.
De Wethouder heeft herinnerd aan de afspraak, indertijd