MAANDAG 30 DECEMBER 1946. 125 Interpellatie van den heer A. van Dijk inzake beleid (Jongeleen e.a.) Gem. Huisvestingsbureau. omdat het daarbij niet gaat om de inwoning zelf, maar om het beslag leggen op een huis door middel van een tijdelijke inwoning. De heer A. van Dijk merkt op, dat het in dezen niet gaat om een geval van clandestiene inwoning. De heer Godschalk heeft aan het Gemeentelijk Huisvestingsbureau gevraagd bij de familie v. d. Steen te mogen inwonen en het Gemeentelijk Huisvestingsbureau heeft het toegestaan. Sprekers bezwaar is, dat het Gemeentelijk Huisvestingsbureau daarbij heeft gezegd: het is mogelijk, dat u na eenigen tijd de woning moet verlaten en dan kunnen wij geen andere woonruimte ter beschikking stellen. De heer Jongeleen zegt, dat het gezin van den heer God schalk reeds bij een ander inwoonde. Teg:en de verhuizing naar perceel de Sitterlaan 48 en de inwoning bij de familie v. d. Steen bestond geen enkel bezwaar. Het was echter aan het Gemeentelijk Huisvestingsbureau bekend, dat de laatst genoemde familie binnen eenigen tijd naar West-Indië zou Verhuizen. Het gaat nu om de vraag: gaat het aan, dat iemand, die een beetje handig is, toestemming van den huiseigenaar krijgt en het hardst loopt, het eerst een woning krijgt? Indien het Gemeentelijk Huisvestingsbureau dit stand punt moet innemen, is het hek van den dam. De heer Ensingh en spreker hebben den heer Godschalk uitdrukkelijk ver klaard, dat deze rustig bij de familie v. d. Steen kon gaan inwonen. Spreker zelf heeft hem tot driemaal toe uiteengezet, dat hij, die nu een, zij het dan niet royaal huis verliet, later niet om een woning kon komen vragen, als de gemeente een huis moest vorderen en dat hij het risico dus alleen moest dragen. Wanneer er één geval is, dat de heer A. van Dijk onbe sproken had moeten laten, is het het geval CosseePlanjer. Deze dame, die een huis aan de Kagerstraat bewoont, wilde heel graag studenten in plaats van een echtpaar zonder of met kinderen hebben. Het gebeurt honderden malen, dat men inwoning van een jong echtpaar of een echtpaar met een of twee kinderen weigert, maar, als men merkt, dat het bij het Gemeentelijk Huisvestingsbureau ernst is, wel aan studenten kamers wil verhuren. Het geval CosseePlanjer is daarvan een typisch voorbeeld. Mevrouw Cossee werd bij het Gemeentelijk Huis vestingsbureau ontboden. Men maakt den heer Ensingh weieens het verwijt, dat hij bruut optreedt, maar indien spreker thans precies vertelde, hoe deze dame optrad, zou de Raad ten aanzien van de bezoeken, welke het Gemeentelijk Huisvestingsbureau ontvangt, stellig tot andere gedachten komen. Indien spreker den Raad tot in finesses mededeelde, wat deze dame ten aanzien van het inwonende echtpaar van der Zande heeft gedaan, zouden de leden zeker zeggen: „als ik daar inwoonde, zou ik andere maatregelen hebben genomen." Denzelfden ochtend, dat mevrouw Cossee zich tot Mr Vos wendde, kreeg de heer Ensingh een telefoontje over deze zaak. Er is een vordering tot ontruiming ingesteld, maar ook weer ingetrokken, omdat men inzag, dat er geen rechtsgrond voor bestond. Het jonge echtpaar, dat in verband met uit breiding van het gezin aan mevrouw Cossee verzocht nog een klein kamertje bij haar te mogen huren, kreeg een weige rend antwoord; mevrouw Cossee beweerde deze ruimte zelf noodig te hebben. Zij ontruimde echter de kamer, zette het huisraad op den overloop vlak voor de deur van het gezin van der Zande en verhuurde de kamer aan een student. Nadat spreker het rapport had ontvangen, is deze dame geweldig boos in gezelschap van den student op sprekers kamer gekomen. Aangezien met haar niet te redeneeren was, heeft spreker heel rustig tot den student gezegd, dat deze binnen een week de kamer moest hebben verlaten, hetgeen inderdaad is gebeurd. Met het oog op den tijd acht spreker het niet wel mogelijk op de verdere gevallen thans in te gaan. Spreker verklaart zich echter bereid alle gevallen te onderzoeken en daarover aan den Raad, indien blijkt, dat deze er prijs op stelt, een verslag uit te brengen, omdat spreker niet wenscht, dat de gedachte zich zou vormen, dat zijnerzijds op eenige wijze iets achtergehouden werd. Indien het instellen van een commissie wordt gekoppeld aan de critiek, welke op den heer Ensingh en zijn ambtenaren wordt geoefend, wijst spreker die commissie af. Wenscht men een commissie, ten einde daarmede meer medezeggenschap van de burgerij in dit moeilijke vraagstuk te verkrijgen, dan mag spreker in alle bescheidenheid her inneren aan de houding, welke hij op 3 Juni in de vergadering van den Tijdelijken Gemeenteraad heeft aangenomen. Ook Interpellatie van den heer A. van Dijk inzake beleid (Jongeleen) Gem. Huisvestingsbureau. toen heeft spreker verklaard geen tegenstander van een commissie te zijn. De critiek op het Gemeentelijk Huisvestingsbureau kan spreker niet aanvaarden, omdat men daarbij zoo dikwijls vergeet de moeilijkheden, waarvoor het bij het nemen van een beslissing komt te staan en het een heel klein kunstje is eenige gevallen te noemen, waarin de beslissing niet geheel juist is geweest. Er zijn niet tientallen, maar honderdtallen teleurgestelde Leidenaars, teleurgesteld in dien zin, dat zij niet de beschikking hebben over een behoorlijke woning; spreker begrijpt dat en aanvaardt dat, maar dat wil nog niet zeggen dat dezen op oneerlijke of onjuiste wijze zijn behandeld. Men kan dit zoo niet zonder meer beoordeelen; dan moet men geval voor geval onderzoeken. Bij elke toewijzing van een woning wordt door het GemeentelijkHuisvestingsbureau beslist, welke gevallen voorrang hebben. Er is den laatsten tijd nogal eenige critiek geuit; tegen critiek heeft spreker niet het minste bezwaar, mits het opbouwende critiek is. Wanneer men critiek oefent met de kennelijke bedoeling hier een ambtenaar te belasteren, dan werpt spreker deze critiek verre van zich. Dan gaat het om laster, dien men uit met de kennelijke bedoeling om iemand onaangenaam te zijn. Spreker heeft zoo dikwijls deze klachten onderzocht, maar steeds als hij dacht: nu heb ik de bron, waar het vandaan komt, was het: men heeft het gezegd, en men beweert dat. Nu zou men mogen aannemen dat, wanneer er nu eens een huis wordt gebouwd en men is in Leiden zoo gelukkig dat er in 1946 één, zegge één woning is gebouwd en er dus inderdaad woonruimte komt, er dan wel geen critiek zal zijn. In Februari 1946 kwam echter de huiseigenaar-bouwer de heer Yerstraten op het Gemeentelijk Huisvestingsbureau met het volgend verzoek. Hij had op den hoek Fruinlaan/Zoeter- woudsche Singel liggen een fundeering, en hij was door een toewijzing van materialen in de gelegenheid daar een huis te bouwen, en hij vroeg toestemming, dat huis te bouwen en er dan zelf in te trekken. De heer Ensingh heeft toen overwogen, dat er, wanneer hij geen toestemming gaf, niet gebouwd zou worden en dat er, wanneer hij wèl toestemming gaf, een huis bij zou komen. Hij heeft hem daarom toestem ming gegeven, dat huis zelf te gaan bewonen, hoewel dit nieuw te bouwen huis eigenlijk te groot zou zijn voor dezen bouwer-eigenaar. Maar de heer Ensingh stelde daarbij nog als voorwaarde, dat het Gemeentelijk Huisvestingsbureau dan beslag legde op de tegenwoordige woning van den heer Y er straten, het pand hoek Koninginnelaan/Lammenschans weg, voor een zeer urgent geval. Deze woning was n.l. bestemd voor Prof. Vogelenzang uit Utrecht, die tot hoogleeraar te Leiden was benoemd. Vijf weken geleden wilde de heer Yerstraten echter blijkbaar van die afspraak af; hij deelde toen n.l. het Gemeentelijk Huisvestingsbureau mede, dat hij het pand verkocht had en er niet in wilde gaan, dus dat de nieuwe eigenaar zeker wel in het pand mocht. Dit is wel een puzzle. Men moet zich verplaatsen in den gedachtengang van dengene, die uit zijn woning is gegroeid en een kapitaal pand koopt, hoek Fruinlaan/Zoeterwoudsche Singel, met de kennelijke bedoeling daarin te trekken. Toen heeft de heer Ensingh de volgende beslissing genomen: de nieuwe eigenaar van dat perceel moet nog even wachten want Prof. Vogelenzang staat no. 1; wanneer U niet in Uw eigen pand gaat het oude is dan bestemd voor Prof. Vogelenzang laat ik dezen in het nieuwe pand wonen. Hier heeft men nu een typisch geval. Nu wordt Prof. Vogelenzang bevredigd, maar de eigenaar en de kooper zijn lang niet bevredigd. Spreker kan begrijpen dat de nieuwe eigenaar zegt: ik heb een nieuw pand gekocht en voordat het bewoond is, wordt het ge-vorderd voor een professor uit Utrecht. Men moet zich echter voor stellen de ontzettende moeilijkheden, waarvoor het Gemeente lijk Huisvestingsbureau staat. De woningtoestand in Mei 1945 was zeer slecht, gelijk spreker in de vergadering van den Raad van 3 Juni 1946 heeft medegedeeld. Daarin is nog geen verbetering gekomen. In werkelijkheid is één woning klaar gekomen maar daar tegenover staat dat enkele onbewoonbare, oude krotten zijn ingestort, zoodat de toestand wat betreft de woonruimte slechter is geworden. Het is dus niet te verwonderen dat er eenige critiek bestaat op het Gemeentelijk Huisvestingsbureau het is begrijpelijk dat velen, die slecht behuisd zijn, critiek hebben op het feit, dat zij niet worden geholpen. Het is ook begrijpelijk dat de Directeur van den Gemeentelijken Genees kundigen- en Gezondheidsdienst zich herhaaldelijk meldt op het Gemeentelijk Huisvestingsbureau, om in dit of dat geval nu eens eindelijk in te grijpen. Het Gemeentelijk Huisvestings bureau staat voor enorme moeilijkheden en is niet in staat het aantal huizen in Leiden te vergrooten. Al het mogelijke is en wordt gedaan om zooveel mogelijk woonruimte in Leiden beschikbaar te krijgen, maar bij iedere woonruimte die men

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 7