124
MAANDAG 30 DECEMBER 1946.
Interpellatie van den lieer A. van Dijk inzake beleid
(Jongeleen) Gem. Huisvestingsbureau.
die een huis hebben uitgewoond en het daarin aanwezige
hout hebben verbrand, een andere woning toegewezen
krijgen. De Verhuurdersbond wil, naar sprekers meening
terecht, niet, dat een dergelijk gezin in een van zijn woningen
wordt gehuisvest.
Het gemeentebestuur werd voor het feit geplaatst, dat
een gezin op straat stond.
Sommigen wijzen er op, dat het College de bevoegdheid
heeft, voor personen, die wegens de heersehende buiten
gewone omstandigheden niet in eigen huisvesting kunnen
voorzien, woonruimte te vorderen. Iemand echter, die door
eigen wangedrag uit zijn woning wordt verwijderd, zit niet
zonder onderdak wegens nijpenden woningnood. Na de
executie van het vonnis konden de hierbij betrokken inwo
ners wel degelijk ten gevolge van de heersehende buiten
gewone omstandigheden niet in eigen huisvesting voor
zien, omdat er eenvoudig geen andere woonruimte beschik
baar was. De vraag, of zij anders wel zouden slagen, kan
derhalve buiten beschouwing worden gelaten. Nu Meskers
met zijn vrouw en drie kinderen (het vierde op komst) op
straat stond, leek het buiten kijf, dat hij dringend woon
ruimte behoefde en het Vorderingsbesluit Woonruimte
van toepassing was. Van sabotage van het rechterlijk vonnis
kan dan ook volgens spreker moeilijk worden gesproken.
Uiteraard vindt het Gemeentelijk Huisvestingsbureau het
ook niet prettig, dat weieens op deze wijze moet worden
ingegrepen. Het zijn juist dergelijke gevallen, die den meesten
last bezorgen en tot conflicten leiden.
De rechtskundige doet een beroep op het Huurbescher-
mingsbesluit, maar het gemeentebestuur had te maken
met het feit, dat een gezin op straat stond. Wat had het
gemeentebestuur anders moeten doen? Het had geen andere
woning ter beschikking.
De burgemeester, die een beroep op den betrokken Minister
heeft gedaan, kreeg van dezen toestemming het gezin nog
gedurende twee maanden in hetzelfde pand te laten wonen.
Men vergete niet, dat, wanneer een gezin op straat wordt
gezet, de telefoon van het Gemeentelijk Huivestingsbureau
geen oogenblik stilstaat en dat telkens wordt gevraagd, of
het gemeentebestuur eindelijk bereid is in het schandaal
in te grijpen. Het publiek vraagt zich daarbij niet af, waarom
de uitzetting heeft plaats gehad.
Spreker bevindt zich in dit geval in goed gezelschap,
want ook de heer Ten Broek, secretaris van de vereeniging
van Sint Vincentius a Paulo, vroeg per telefoon, of het
Gemeentelijk Huisvestingsbureau niet kon ingrijpen. De
heer Ten Broek, die ook secretaris van den Yerhuurdersbond
Leiden is, deed het niet in die qualiteit.
In het Nederlandsch Juristenblad van 14 December 1946
komt voor een artikel van den heer Th. J. van der Heyden,
dat luidt als volgt:
BechtsverTc r achting.
Bij op tegenspraak gewezen vonnis d.d. 13 November 1946
van het Kantongerecht te Leiden wordt de huurder X
woonachtig in die gemeente veroordeeld tot ontruiming van
een perceelsgedeelte. De eigenaar van het pand had gesteld,
dat de huurder in het gehuurde perceelsgedeelte op een even
gevaarlijke als onverantwoordelijke wijze vernielingen had
aangebracht en zich bij zijn vandalisme had schuldig ge
maakt aan ontvreemding xan eigendommen van den ver
huurder. Laatstgenoemde stelde voorts, dat X zwarthandelaar
was, waarvan ernstige overlast zou worden ondervonden.
De Kantonrechter overwoog in zijn vonnis, dat het wegzagen
van balken en plinten uit het huurobject en bet bezigen
daarvan als brandstof op zich zelf reeds voldoende grond
oplevert den huurder het recht te ontzeggen zich op het
Huurbeschermingsbesluit te beroepen en het geen doel heeft
nog in een onderzoek te treden aangaande hetgeen partijen
verder verdeeld houdt, in het bijzonder betreffende den
gestelden ernstigen overlast.
Op 25 November 1946 wordt het vonnis door uitzetting
geëxecuteerd. Na de ontruiming wordt door de Gemeente
Leiden" dat is dan niet de Burgemeester, maar bet schijnt
prettiger te zijn te spreken van: de gemeente Leiden
,,het perceelsgedeelte gevorderd ten behoeve van den Heer X.
Ik meen dat het woord „rechtsverkrachting" hier niet mis
plaatst is. Moet in ontruimingszaken de Rechterlijke Macht
nog langer praktisch fungeeren als marionet ten behoeve van
slechte huurders?
Onderschrift van de Redactie.
Wij kunnen ons de verontwaardiging van den inzender
voorstellen. Evenwel, ligt de wortel van het kwaad niet
hierin, dat de woningnood de gemeentebesturen dwingt, zelfs
Interpellatie van den heer A. van Dijk inzake beleid
(Jongeleen) Gem. Huisvestingsbureau.
huurders, die zich misdragen, woonruimte te verschaffen?
Bij den nog steeds verergerenden noodtoestand is het Huur
beschermingsbesluit, helaas, reeds weer ten achter."
De Redactie van het Nederlandsch Juristenblad, die toch
ook niet uit kwajongens bestaat, heeft in dit opzicht dus
een ander oordeel dan de A. heer van Dijk.
Deze zaken zouden natuurlijk wel uit de wereld geholpen
kunnen worden, ware het niet dat het Gemeentelijk Huis
vestingsbureau met enkele moeilijkheden te maken heeft.
Er is echter een nauw contact van het Gemeentelijk Huis
vestingsbureau met de besturen van de woningbouw-vereeni-
gingen, met het bestuur van den Leidschen Verhuurdersbond,
welke bond ongeveer 60 van alle huurhuizen in Leiden
beheert. Wanneer n.l. door het bestuur van den Yerhuurders
bond uitvoering moet worden gegeven aan een rechterlijk
vonnis, wordt dit door den Secretaris van dien Bond telefo
nisch aan het Gemeentelijk Huisvestingsbureau medegedeeld,
dat dan dikwijls adviseert, met de ontruiming nog even te
wachten, totdat het Gemeentelijk Huisvestingsbureau deze
menschen ergens kan onderbrengen. Dan is er geen sprake
van „rechtsverkrachting", maar kan het recht normaal zijn
loop hebben. Wanneer in dit geval tevoren even overleg was
gepleegd met het Gemeentelijk Huisvestingsbureau, zou er
geen sprake zijn geweest van „rechtsverkrachting", aange
nomen dat men dit zoo kan noemen.
Hoe staat het met dit overleg in andere gemeenten?
In Amsterdam bestaat geen overleg tusschen Kantonrechter
en het Gemeentelijk Huisvestingsbureau, maar bij ontruiming
worden de betrokkenen ondergebracht in het Tehuis voor
Onbehuisden. In Rotterdam bestaat er een nauw contact
tusschen Kantonrechter en gemeentebestuur; bij eventueele
vonnissen tot uitzetting houden beide instanties elkaar op de
hoogte. In Den Haag is geen contact mogelijk, maar beschikt
men over een aantal woningen voor onbehuisden. De Kanton
rechter te Leiden wenscht echter dat is zijn goed recht
geen contact op dit punt. Op dit punt zit het gemeente
bestuur echter niet stil. Spreker en ook de heer Ensingh
staan op het standpunt, dat, wanneer men kans had gezien
dit geval binnen een week te liquideeren, het ook gebeurd
was. Spreker was zeer verheugd, toen hij verleden week
eindelijk een gelegenheid kreeg om dit gezin ergens onder te
brengen. Een gedeelte van de Ceciliabarak was n.l. door den
Gemeentelijken Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst in
gebruik genomen voor materiaalberging en toen is den
Gemeentelijken Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst ver
zocht dit materiaal naar elders te verplaatsen. Dit bleek
mogelijk en het was zoo goed als zeker, dat besloten zou
worden dat gezin van het Levendaal naar deze barak over
te brengen, toen op hetzelfde oogenblik inkwam een uitvoerig
verzoek van den Directeur van den Gemeentelijken Genees
kundigen- en Gezondheidsdienst om een woning voor een
gezin van de Langegracht, dat zeer dringend behoefte had
aan een andere woning. Na rijp beraad hebben spreker en de
heer Ensingh ook in dezen zin besloten. Men kan dit ook
weer uitleggen als rechtsverkrachting, en men kan ook
zeggen: nu was er een woning, en nu worden die menschen
toch weer gepasseerd. Men moet er echter rekening mee
houden, dat men hierbij te maken heeft met mensclien-
materiaal en de huisvesting van deze menschen was zóó
ergerlijk, dat de gemeente moest in grijpen. Dit gezin is
derhalve tenslotte naar de Ceciliabarak gegaan. Spreker
hoopt echter vóór 25 Januari het gezin Meskers uit de
woning aan het Levendaal te kunnen verwijderen.
De heer A. van Dijk heeft gewezen op het geval van de
familie Godschalk en van haar verhuizing naar de De Sitter-
laan 48. Ook spreker heeft bezoek gehad van dezen persoon,
zelfs tot drie- a viermaal toe. Nu kan men allerlei kwaad
van den heer Ensingh zeggen, maar spreker gelooft niet dat
men dezen gauw te pakken neemt; daarvoor is hij een te
nuchter man.
In het perceel de Sitterlaan 48 woonde een gezin, waarvan
de man, die een betrekking bij de B.P.M. had aanvaard,
naar West-Indië was vertrokken. Toen de heer Ensingh van
een ander gezin het verzoek om inwoning bij deze familie
ontving, heeft hij toestemmend geantwoord, echter onder
voorwaarde, dat het tweede gezin bij vertrek van het eerste
het perceel eveneens zou verlaten. Inwoning eindigt namelijk,
zoodra de hoofdbewoner een perceel verlaat. Het was in dit
geval kennelijk de bedoeling van het tweede gezin om dan
in dit pand te blijven wonen. Het Gemeentelijk Huisvestings
bureau heeft, gezien de zeer vele urgente gevallen, dit terecht
niet toegestaan. Spreker neemt dit geval dan ook geheel
voor zijn rekening. Het Gemeentelijk Huisvestingsbureau
moet herhaaldelijk in gevallen van clandestiene inwoning
ingrijpen en de inwonende familie uit de woning zetten,