122 MAANDAG 30 DECEMBER 1946. Interpellatie van den heer A. van Dijk inzake beleid (Jongeleen) Gem. Huisvestingsbureau. daad weinig te doen is. Op grond van de ondervinding, door spreker in Leiden opgedaan, zou hij in staat zijn nog heel wat andere gevallen naar voren te bregen. Spreker kan staande deze vergadering den heer A. van Dijk niet antwoorden op alle gevallen, die deze naar voren gebracht heeftspreker is echter bereid, op alle gevallen door den heer A. van Dijk genoemd, nader in te gaan, hetzij persoonlijk, hetzij door het uitbrengen van een rapport daarover aan den heer A. van Dijk of aan den Raad. Op dit punt heeft spreker geen voorkeur; indien de Raadsleden op deze punten willen worden ingelicht, is spreker daartoe bereidhet Gemeentelijk Huisvestingsbureau heeft op dit punt niets te verbergen, integendeel; het Gemeentelijk Huisvestingsbureau en ook zijn chef staan volledig op het standpunt, dat openbaarheid van al deze zaken gewenscht en nuttig is, en dat ook de Raad het recht heeft en de gelegenheid moet hebben al deze zaken te vernemen. In de eerste plaats nu wijst spreker er op dat niet alle door den heer A. van Dijk hier genoemde gevallen dateeren uit de periode van sprekers wethouderschap; sommige van deze gevallen dateeren van 1944. In dit opzicht moet men een onderscheid maken tusschen de periode gedurende de bezetting en die van na den oorlog. De zaak-Zwartjes nu heeft spreker bij zijn optreden als wethouder in handen gekregen als erfenis van zijn voor ganger. De heer Zwartjes had vóór den oorlog een pand gehuurd in de Kamerlingh Onneslaan; het was een jong zakenman, die niet wist of de daar door hem geopende slagerij zou slagen en hij huurde daarom alleen dat winkelpand met een huiskamer en een keuken daarachter. Hij was pas ge trouwd; het was dus een jong gezin in een zeer jonge zaak. Deze zaak is geslaagd en in den loop der jaren nam ook zijn gezin in omvang toe. Nu had de heer Zwartjes met den huiseigenaar afgesproken dat hij, wanneer de zaak goed zou gaan, de bovenwoning er bij zou huren. De bovenbewoner had inmiddels met den huiseigenaar een contract voor vier jaar gesloten. Toen de heer Zwartjes uit zijn pand begon te groeien, wendde hij zich tot zijn boven bewoner met de vraag, of deze genegen was, zoo noodig, deze bovenwoning te verlaten. Uit de mondelinge mede- deelingen, welke beiden op het Gemeentelijk Huisvestings bureau hebben gedaan, is gebleken, dat de afspraak werd gemaakt, dat de bovenbewoner het pand zou verlaten, indien de heer Zwartjes voor hem een andere woning had. Laatstgenoemde diende een verzoek bij het Gemeentelijk Huisvestingsbureau in en kreeg einde Maart een ander huis toegewezen n.l. het perceel De Sitterlaan 4. Hij ver zocht nu den bovenbewoner daarheen te verhuizen en bood daarbij aan een deel van de verhuiskosten voor zijn rekening te nemen. De bovenbewoner, wiens vrouw op medisch advies veel zonnebaden moest gebruiken, had zich echter bedacht en hield zich niet aan zijn gegeven woord. De heer Zwartjes heeft toen nagelaten en daar gaat het om te doen, wat hij als de man, die verantwoordelijk voor zijn gezin is, had moeten doen, n.l. het perceel De Sitterlaan 4 te aanvaarden. Men kan aanvoeren, dat dit perceel te ver van zijn winkel ligt. De afstand is slechts 300 m. Er zijn tientallen Leidsche winkeliers, die niet bij hun zaak en zelfs in Oegstgeest wonen. De heer Zwartjes heeft op dat moment een fout gemaakt. Zoo was de toestand, toen spreker optrad als Wethouder. Toen de heer Zwartjes zijn belangen bij spreker kwam be pleiten, heeft deze hem gezegd, dat hij zijn plicht als huis vader had verzaakt en het voor het Gemeentelijk Huisvestings bureau moeilijk werd, hem een andere woning toe te wijzen. De heer Zwartjes verweet daarop het Gemeentelijk Huis vestingsbureau, dat het had nagelaten de bovenwoning te vorderen. Men kan echter niet een woning vorderen, indien men in hetzelfde geval reeds een woning heeft toege wezen. Tusschen beide families is een minder prettige verhou ding ontstaan. De heer Zwartjes was uiteraard eenigszins geprikkeld en de bovenbewoner nam het standpunt in (men kan zeggen: het is niet sociaal), dat hij niet ten behoeve van een ander zijn goede woning wilde verlaten. Het is heusch niet leuk, indien men zijn woning voor een ander moet verlaten. Toen heeft de heer Zwartjes het Gemeentelijk Huisves tingsbureau verzocht een deel van die woning te vorderen. Bij een bespreking met den heer Zwartjes en den boven bewoner weigerde de laatste positief: deze wilde wel een kamer afstaan, maar weigerde pertinent om op de kinderen van de familie Zwartjes te gaan passen. Nu heeft spreker den heer Menken en ook den heer A. van Dijk positief beloofd, dat deze zaak zou worden opgelost; spreker is echter tot op het oogenblik nog niet in staat Interpellatie van den heer A. van Dijk inzake beleid (Jongeleen) Gem. Huisvestingsbureau. geweest deze belofte in te lossen, om de volgende reden. In Juni 1946 kreeg het Gemeentelijk Huisvestingsbureau de mededeeling, dat op de De Sitterlaan een woning zou vrij komen door het vertrek van een familie, die naar Limburg wilde verhuizen. De heer Ensingh en spreker waren het geheel eens, dat die woning dan gereserveerd moest worden voor den heer Zwartjes. Na eenigen tijd echter deelde deze familie mede, dat de bouw van haar nieuwe huis in Limburg zeer weinig voortgang kon hebben in verband met de materiaal- schaarschte en in verband daarmede verzocht zij toestemming tot woningruil met een andere familie, die naar Leiden moest verhuizen. Het Gemeentelijk Huisvestingsbureau wilde deze beide families niet het slachtoffer laten worden van de quaestie-Zwartjes en heeft toestemming tot dezen woning- ruil gegeven; wanneer het eenigszins mogelijk is, en de personen in quaestie moeten voor hun werk in Leiden wonen, worden deze verzoeken toegestaan. Daarna heeft het Gemeen telijk Huisvestingsbureau gepoogd weer een ander huis voor den heer Zwartjes te krijgen, en het meende tenslotte eindelijk dit geval te kunnen oplossen. Inmiddels kwam daar nog het volgende bij. Naast den heer Zwartjes woont de familie Kallenberg, die in precies dezelfde omstandigheden ver keerde als de familie Zwartjes. Nu heeft de heer Kallenberg bij het Gemeentelijk Huisvestingsbureau eenzelfde verzoek ingediend als de heer Zwartjes. Waar de verhouding van de familie Kallenberg met den bovenbewoner, den heer Keuning goed was, heeft de heer Ensingh toen den heer Keuning gevraagd, of deze bereid was een kamer af te staan voor het echtpaar Kallenberg, waartoe deze zich na eeig tegensputteren bereid verklaarde. Hij zou de kamer ont ruimen. De heer Kallenberg kreeg hiervan kennis, maar ging er niet op in. Hij en zijn vrouw wenschten, dat niet zij, maar hun drie kinderen naar boven zouden gaan. Spreker kan begrijpen, dat de ouders hun kinderen des nachts niet beneden wilden achterlaten, maar begrijpt niet, dat zij hen naar boven willen laten gaan, aangezien ook dan een afscheiding plaats heeft. Bij het geval Zwartjes kwam dus het geval Kallenberg. Het daagde, toen door het overlijden van Mevrouw Verhoogh- Ylasveld, die een dochter achterliet, woonruimte aan de Zeemanlaan no. 6 beschikbaar kon komen. In afwijking van zijn gewoonte wenschte spreker het Col lege van deze gevallen op de hoogte te stellen, waarom hij den heer Ensingh verzocht daarover schriftelijk rapport uit te brengen. Het rapport luidt: „Leiden, 4 December 1946. Voor eenige weken overleed te haren huize aan het adres Zeemanlaan No. 6, Mevr. S. W. Verhoogh-Vlasveld. Zij liet een dochter achter, Mej. M. H. C. Verhoogh, die thans het perceel, bestaande uit kamer en suite 2 slaapkamers alleen bewoont. Deze is bereid een huwend paartje in huis te nemen, waartoe zij wil afstaan de benedenachterkamer, benevens een slaapkamer op de le etage. Haar is vanwege mijn bureau medegedeeld, dat hiermede geen genoegen genomen kan worden. Intusschen kwam van den heer H. G. C. de Keuning, Kamerlingh Onneslaan 35a, een schrijven binnen, waarin deze verzocht voor het huis Zeemanlaan 6 in aanmerking te mogen komen, zoo deze benedenwoning vrij komt. Het gezin de Keuning (man en vrouw) woont boven het winkel-woonhuis van den Heer Kallenberg, wiens aanvrage om toewijzing van meerdere woonruimte als urgent is aan gemerkt. Bereids werd t.b.v. het gezin Kallenberg een kamer van het bovenhuis toegewezen. In het belende perceel „woont" het gezin Zwartjes, wiens huisvesting geen toelichting behoeft. Mocht nu het bovenhuis Kamerlingh Onneslaan 35a, (van de fam. de Keuning) beschikbaar komen, dan zou dit een oplossing beteekenen van twee urgente gevallen (t.w. Zwartjes en Kallenberg). Art. 1 van het Vorderingsbesluit Woonruimte luidt: „Totdat door ons anders zal zijn bepaald, zijn de burge meesters bevoegd, met inachtneming van ter zake door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken gegeven voor schriften of richtlijnen t.b.v. burgerpersonen, die naar zijn oordeel dringend woonruimte of verandering van woon ruimte behoeven: a. het gebruik te vorderen enz." Het gezin de Keuning nu heeft zelf geen verandering van woonruimte noodig, echter wel de gezinnen Zwartjes en Kallenberg. Mej. Verhoogh zal niet vrijwillig haar woning ontruimen t. b. v. het echtpaar de Keuning. Pogingen om

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 4