MAANDAG 30 DECEMBER 1946. 121 Interpellatie van den heer A. van Dijk inzake beleid (A. van Dijk) Gem. Huisvestingsbureau. weest, nu in gebruik als kantoor? Dit is ook in strijd met de voorschriften. Waarom worden geen, als kantoor in gebruik zijnde woonhuizen gevorderd? Deze kantoren kunnen dan worden ondergebracht in andere gebouwen, zooals b.v. Patrimonium op de Hooglandsche Kerkgracht, dat nu als dansschool wordt ingericht. Ditzelfde geldt ook voor het pand Binnenvestgracht, „De Doelen", dat zeer goed geschikt is voor woonhuis en sinds kort als kantoorgebouw dienst doet. In het pand Buys Ballotstraat 57 woont een weduwe die reeds zeven jaren lijdende is aan een ernstige ziekte, welke haar het loopen vrijwel onmogelijk maakt. Behalve haar ziek dochtertje van 14 jaren heeft zij nog een zoontje van 10 jaren. Deze beklagenswaardige vrouw moest inwoning toestaan aan een gezin, bestaande uit man, vrouw, twee zoons van resp. 18 en 16 jaar en een dochtertje van 8 jaar. Het in wonende gezin moet zoowel des nachts als overdag de zit- slaapkamer van de zieke passeeren om van de keuken en het toilet gebruik te kunnen maken. Zijn wij verantwoord, vraagt spreker, indien wij dergelijke toestanden laten voortbestaan? De heer Godschalk heeft tijdens de bezetting Leiden ver laten, omdat hij elders beter te eten had. Bij zijn vertrek werd hem door het Huisvestingsbureau gezegd, dat hij na den oorlog in Leiden wel weer een woning zou kunnen krijgen. Hij woont thans De Sitterlaan 50a bij een familie van vier personen, die de vrijheid heeft genomen aan vier andere personen inwoning te verleenen. De onaangename toestanden in dit perceel zijn niet te wijten aan het Gemeentelijk Huis vestingsbureau, dat niet alle woningen geregeld kan contro leeren. Hij is er in geslaagd een perceel te vinden, waar hij op een geschikte manier zou kunnen inwonen. Het Gemeente lijk Huisvestingsbureau stond hem toe, daarheen te ver huizen. In het pand was een gezin gehuisvest, dat na eenigen tijd den vader, die naar Venezuela was vertrokken, zou volgen. Het Gemeentelijk Huisvestingsbureau zond den heer Godschalk het volgende schrijven: „Leiden, 22 October 1946. Naar aanleiding van Uw verzoek tot verhuizing van perceel de Sitterlaan 50a naar de Sitterlaan 48, deel ik U mede, dat U eerst onderstaande verklaring op gezegeld papier van 0.30 aan mijn bureau moet inzenden. Leiden, 23 October '46. Ondergeteekende, P. Godschalk, thans wonende de Sitter laan 50a, te Leiden, verklaart zich hierbij bereid zich te houden aan de clausule, opgenomen in de hem eventueel te verleenen verhuisvergunning om het perceel de Sitterlaan 48 te zullen verlaten, zoodra het gezin v. d. Steen dit verlaat en is er van op de hoogte, dat hem van gemeentewege alsdan geen andere woonruimte ter beschikking kan worden ge steld." Dienzelfden dag (22 October) heeft de heer Godschalk een onderhoud met den chef van het Gemeentelijk Huis vestingsbureau gevraagd; deze kon hem niet ontvangen, maar liet hem toezeggen, dat hij een schriftelijke uitnoodiging voor een bezoek zou ontvangen; de heer Godschalk heeft deze uitnoodiging nooit gekregen. Een maand te voren stond het pand de Sitterlaan 48 ongeveer leeg. De heer Godschalk, een bescheiden man, heeft 27 December aan spreker gevraagd, wat hij moest doen. Spreker heeft geantwoord, dat hij zou beginnen met naar het perceel De Sitterlaan 48 te verhuizen en dat de heer God schalk, wanneer diens omstandigheden werkelijk zoo erg waren als hij had gezegd, veel te kalm was opgetreden. Spreker heeft schriftelijk den ambtenaar te spreken ver zocht, doch kreeg daartoe geen gelegenheid en tenslotte kreeg spreker een briefje, dat geen andere oplossing mogelijk was. Een huisvestingsbureau moet niet menschen laten ver huizen met het vooruitzicht, dat zij later op straat zullen worden gezet door datzelfde bureau. Een ander geval. Mevr. de wed. CosseePlanjer kreeg van het Gemeentelijk Huisvestingsbureau het volgende briefje: „Het is mij gebleken, dat de Heer D. N. Hüpscherzich nog steeds in Uw woning bevindt, hoewel over de aanvraag tot vestiging afwijzend beschikt werd. Ter voorkoming van moeilijkheden raad ik U aan, wel te zorgen dat de heer Hüpscher Uw woning zoo spoedig mogelijk verlaat." Wat had deze dame nu op haar geweten? Mevr. Cossee Planjer woonde al 22 jaren in dit pand en zij heeft altijd zooveel mogelijk medewerking verleend inzake huisvesting. Interpellatie van den heer A. van Dijk inzake beleid (Jongeleen e.a.) Gem. Huisvestingsbureau. De heer Jongeleen Wat zegt U? De heer A. van Dijk zegt, dat zij hem dit verklaard heeft; wanneer dit niet juist is, is dit voor haar rekening. In December 1945 kreeg mevr. CosseePlanjer door be middeling van het Gemeentelijk Huisvestingbureau familie bij zich inwonen, twee personen uit Haarlem, voor wie zij drie vertrekken moest afstaan. Daarna heeft zij nog een student op kamers genomen, ter voldoening aan een oproep van het Comité Huisvesting Studenten. Het Gemeentelijk Huisvestingsbureau stond haar echter niet toe, behalve de personen die reeds bij haar inwoonden nog een er bij te nemen. Het zou natuurlijk iets anders zijn, wanneer het Gemeentelijk Huisvestingsbureau daartegen bezwaar maakte, omdat in die woning een grooter gezin zou kunnen worden gehuisvest, maar wanneer men tenslotte personen vindt, die bereid zijn gehoor te geven aan dien oproep tot huisvesting van studenten, dan ziet spreker niet in waarom dat zou moeten worden afgewezen. In September 1946 heeft de heer Ensingh gedreigd de geheele woning te zullen vorderen, indien de familie van der Zande de woning zou verlaten. Indien het Gemeentelijk Huisvestingsbureau mevr. Cossee Planjer duidelijk had gemaakt, dat er een verordening be staat, die dit toelaat, dan zou deze zaak in der minne geregeld zijn. Nu heeft spreker haar dit uitgelegd en zij is tevreden weggegaan. Spreker bereiken herhaaldelijk klachten te dezer zake. Zooals in zoovele gevallen zal ook bij de behandeling van deze materie blijken, dat verschil van meening en van inzicht niet is uitgesloten, maar spreker meent te hebben aangetoond, dat het Gemeentelijk Huisvestingsbureau in zijn werkwijze ernstige gebreken vertoont. Spreker verzoekt het College dan ook dringend zoo spoedig mogelijk te komen met een voorstel tot het instellen van een commissie, bestaande uit des kundigen, welke commissie tot taak zal hebben van advies te dienen in aangelegenheden betreffende de huisvesting. Uiteindelijk komt de beslissing in dezen toe niet aan den Raad, maar aan den Burgemeester; spreker heeft echter wel vertrouwen, dat de Voorzitter, indien de meerderheid van den Raad deze meening van spreker deelt, bereid zal zijn hiermede rekening te houden. De heer Jongeleen beantwoordt de eerste vraag bevesti gend en de tweede en derde vraag ontkennend. Op de vierde vraag antwoordt spreker, dat het bij het College bekend is, dat het Gemeentelijk Huisvestingsbureau met de verschillende officieele instanties overleg pleegt. De vijfde en zesde vraag beantwoordt spreker ontkennend. Spreker zou met den heer A. van Dijk kunnen wedijveren, wanneer het met betrekking tot de slechte woningtoestanden in Leiden er om ging urgente en zeer urgente gevallen te noemen. Bij voorbaat zou vaststaan, dat spreker dezen wedstrijd zou winnen, omdat hij bijna dagelijks met deze zeer ernstige gevallen te maken heeft. Intusschen verbaast het spreker niet, dat ook de heer A. van Dijk eenige inwoners bij zich op bezoek heeft gehad, want toen deze week aan een dame op het Gemeentelijk Huisvestingsbureau werd medegedeeld, dat op grond van de feiten geen beslissing in haar zaak werd genomen, was haar antwoord: „O, dan ga ik naar den heer van Dijk". Op zich zelf vindt spreker het heusch niet erg; hij gunt den heer A. van Dijk deze lol. De heer A. van Dijk protesteert tegen deze uitlating van den Wethouder. Het is spreker niet om de lol begonnen. Spreker heeft wel ander werk te doen dan in den Raad spreken over onbenullige dingen; hij acht deze uitlating van den Wethouder dan ook niet toelaatbaar. De zaak, waarom het gaat, is zeer ernstig. Indien de Wethouder sprekers bezwaren behoorlijk heeft weerlegd en tot de overtuiging kan komen waarvoor spreker hem niet een half uur, maar een week den tijd wil geven dat een andere oplossing niet mogelijk was geweest, zal spreker hem de hand geven en zeggen: „U heeft gedaan, wat u kon". Het gaat spreker niet om de personen, maar om de zaak. De Voorzitter verzoekt den heeren zich in hun uit drukkingen te beperken. De heer Jongeleen is bereid, ook zonder dat de Voorzitter het vraagt, dit woord terug te nemen. Het is niet sprekers bedoeling geweest, den heer A. van Dijk te kleineerenhet spijt spreker dat hij dit woord even heeft laten gaan. Spreker zegt duswanneer de heer A. van Dijk dan herhaaldelijk bezoe ken krijgt, dan kan hij zijn vreugde op dit punt wel aan; dan zal hij ondervinden dat er gevallen zijn, waaraan inder-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 3