320 MAANDAG 30 DECEMBER 1946. Interpellatie van den lieer A. van Dijk inzake beleid (A. van Dijk) Gem. Huisvestingsbureau. Gemeentelijk Huisvestingsbureau, maakte daar het noodige kabaal, gebruikte ook krachttermen en in plaats van daarna afgewezen te worden werd hem een andere woning toe gewezen. Het moet toch niet zoo zijn, dat men door kracht termen te gebruiken er een ander advies door krijgt. Een woning op het Kort Rapenburg, die door den bewoner ontruimd was, werd toegewezen aan een moeder met één dochter, terwijl in deze woning zeker een groot gezin had kunnen worden gehuisvest. Waarom nu in dit geval die moeder met dochter niet bij anderen ondergebracht en deze woning aan een grooter gezin toegewezen? Welke is de reden van deze bevoorrechting? Begrijpen doet spreker het niet. Een dame moest een pand aan de Mare, waar zij geheel alleen woonde, verlaten, waarna het pand langen tijd leeg stond, totdat zij weer toestemming kreeg het pand te be trekken, hoewel zij zelf aangeboden had bij anderen in te trekken. Waarom moest het pand Rijnsburgerweg 87a, een groote woning geschikt voor een gezin van tenminste zes personen, worden toegewezen aan den heer Richard Schenk, die reeds een geschikte woning had, en wiens gezin uit slechts drie personen bestaat? Het gezin Oijendijk, bestaande uit drie personen, dat woonde Maresingel 61, verkreeg geen toestemming tot het bewonen van een étage van „De Goede Woning". De familie, die deze étage bewoonde, had wel een bereidverklaring afge geven. Nu is deze étage bewoond door één dame. Waarom mocht dit gezin nu niet verhuizen? Volgens de gegeven richtlijnen mag geen woning worden verhuurd aan een gezin kleiner dan drie personen. Waarom heeft dan het gezin Brijnen, bestaande uit twee personen, een woning gekregen op den Witte Singel? Het volgend geval betreft den heer A. Bergers, Haarlem merstraat 216een gerepatrieerde familie uit Indië, bestaande uit vrouw en twee kinderen, was door den heer Bergers in de gelegenheid gesteld een étage van een woning in de Laat de Kanterstraat, eigendom van den heer Bergers, te be trekken. Hij had deze étage geheel voor zijn schoonzuster laten inrichten; beneden woonde zijn moeder. Van de ge repatrieerde familie was de man overleden, terwijl zij van alle goederen was beroofd. Het Gemeentelijk Huisvestings bureau gaf echter geen toestemming dit pand te betrekken. Toen zij het toch deden, liet de chef gas en electriciteit afsnijden. De bewoners behielpen zich met petroleum- vergassers en stroom van hun buren. De zieke dame werd door het een en ander zóó zenuwachtig, dat zij ten einde raad naar de voor haar te groote en te dure woning aan de Hooi gracht verhuisde; de étage werd toegewezen aan een leeraar van de H.B.S., die veel beter met zijn gezin aan de Hooi gracht had kunnen wonen. Indien spreker hieromtrent geen redelijke en aannemelijke verklaring ontvangt, noemt hij de behandeling van dit geval door het Gemeentelijk Huisvestingsbureau minderwaardig en meent hij, dat er een totaal gemis aan sociaal gevoel uit spreekt. Ad 3. Waarom moest het pand Lokhorststraat 21 drie maanden leegstaan, ondanks het protest van den eigenaar? Waarom ontving deze van de gemeente vergoeding wegens huurderving? Waarom moest het pand Kagerstraat 12 ruim drie maanden leegstaan? Ad 4. Waarom, vraagt spreker, werd het gedeelte van het pand Huize Maria aan de Pieterskerkkoorsteeg gevorderd, ondanks het feit, dat het bouwvallig was en het Gemeentelijk Huisvestingsbureau wist, dat de bewoners op last van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage na eenigen tijd het pand moesten verlaten? Spreker komt nu tot wat hij noemt de gezagsaanfluiting, welke heeft plaats gehad bij de ontruiming van het perceel Levendaal no. 35 op 25 November 1946. Het Gemeentelijk Huisvestingsbureau was er op een moment van op de hoogte, dat de uitvoering van het vonnis, die spreker zelf heeft gezien, binnenkort zou gebeuren, want tien dagen te voren had het aan een gegadigde voor de eventueel vrijkomende woning formulieren ter invulling medegegeven. Slechts twee uur na de uitvoering van het vonnis werd het pand door het Ge meentelijk Huisvestingsbureau gevorderd en aan denzelfden wanbewoner, zij het voor zekeren tijd, teruggegeven. Van de zijde van het Gemeentelijk Huisvestingsbureau zal men wel de vraag stellen: waarom wordt dan van te voren geen overleg gepleegd? Maar naar sprekers meening had men alles in het werk moeten stellen om een aanfluiting van het gezag te voorkomen. Wanneer de een verzuimt overleg te plegen, geeft dit den ander nog niet het recht daarvan gebruik te maken en op die wijze te helpen het gezag neer te halen. Spreker komt thans tot het plegen van overleg. Interpellatie van den heer A. van Dijk inzake beleid (A. van Dijk) Gem. Huisvestingsbureau. In het Nederlandsche Juristenblad van 17 November 1945 komt de heer Th. J. van der Heijden op tegen het onder graven van ontruimingsvonnissen en vermeldt daarbij o.a. het navolgende geval: ,,A. te L. was veroordeeld tot ont ruiming van een woon- en winkelhuis, op grond van niet- nakoming van zijn verplichtingen, door hem veroorzaakten overlast en het dringend voor eigen gebruik noodig hebben van het huurobject door de eigenaresse-verhuurster. Na het vonnis wordt van Gemeentewege te kennen gegeven, dat, indien de eischeres (eigenaresse) het ontruimingsvonnis zal laten executeeren, de burgemeester ten laste van de eigenaresse voor A. woningruimte of inkwartiering bij de eigenaresse zal vorderen." In deze zaak pleegde het Huisvestingsbureau geen behoorlijk overleg. Het bureau ontbood de eigenaresse/verhuurster op het gemeentehuis en trachtte, buiten haar raadsman om, deze vrouw zoodanig te intimideeren, dat zij ten gunste van A. zou afzien van de uitoefening van de bij vonnis verkregen rechten. Toen de heer van der Heijden zich in verbinding met het Huisvestingsbureau stelde, kreeg hij onmiddellijk botweg te hooren, dat dit bureau niets met het Huurbescher- mingsbesluit of een uitspraak van den Kantonrechter te maken had. Men trad eenvoudig dictatoriaal op. Van gemeente-wege is nimmer aan de deurwaarders of aan de rechtsbeoefenaren verzocht overleg te plegen met het Huisvestingsbureau in ontruimingsaangelegenheden. De hou ding, die het bureau overigens meende te kunnen aannemen, maakte in feite „overleg" onmogelijk. Buiten beschouwing wordt hier gelaten de vraag of overleg met een administratief orgaan over de executie van een vonnis niet botst tegen de onafhankelijkheid van de Neder landsche rechtspraak; de beantwoording van deze vraag laat spreker gaarne aan de Nederlandsche juristen over. Het verloop van het geval-Meskers was als volgt. Op 29 Juli 1946 is bij exploit de huur opgezegd tegen 1 September 1946; op 2 September 1946 is met bijzonder verlof van den Kantonrechter Meskers gedagvaard tot ontruiming tegen de terechtzitting van 4 September 1946. Op 13 November is op tegenspraak vonnis gewezen door den Kantonrechter, on middellijk uitvoerbaar en zonder den huurder alsnog een termijn voor ontruiming toe te staan. Op .14 November 1946 is aan den advocaat van Meskers medegedeeld, dat de huis eigenaresse zich alle rechten voorbehoudt, speciaal het recht tot uitzetting over te gaan. Op 20 November 1946 is Meskers persoonlijk op het vonnis gewezen; op 25 November des ochtends is het vonnis geëxecuteerd. Op 1 Augustus 1946 vond een bespreking plaats met den heer Witte, ambtenaar Aran het Gemeentelijk Huisvestingsbureau; deze bleek van de wanbewoning af te weten; hem is toen medegedeeld dat hij eventueel als getuige zou worden opgeroepen. Op 14 No vember 1946 heeft mej. Grasman, vroeger werkster bij de familie van Dorsten, de huiseigenaresse, zich vervoegd op het Gemeentelijk Huisvestingsbureau; deze had trouwplan nen en vroeg aan een van de ambtenaren of zij in aanmerking zou kunnen komen voor de kamers van Meskers. MejGrasman deelde toen mede, dat Meskers wegens vernieling en ver vuiling uit die wojiing zou worden gezet. Deze ambtenaar heeft haar toen medegedeeld, dat er geen bezwaar tegen bestond, dat zij de kamers zou betrekken, mits zij niet meer kamers in gebruik nam dan de familie Meskers en mej. van Dorsten, de huiseigenaresse, de verhuur goed vond. Een voorbeeld van de weinig soepele samenwerking van het Gemeentelijk Huisvestingsbureau is het volgende. Onge veer een jaar geleden heeft de deurwaarder W. J. Arentzen zich in verband met een ontruiming tot den heer Ensingh gewend, teneinde tevoren overleg te plegen om voor de betrokkenen een andere woongelegenheid op te sporen, omdat hij zeer goed begreep de groote moeilijkheden voor de ge meentelijke autoriteiten om plotseling voor een woongelegen heid voor inmiddels op straat gezette mensehen te moeten zorgen. Bij dit onderhoud werd de heer Arentzen door den heer Ensingh buitengewoon onheusch behandelddeze stelde zich toen aan als een dictator, zonder wiens toestemming geen ontruiming kon geschieden; tenslotte voegde hij den heer Arentzen zelfs toe dat hij hem, wanneer hij toch door ging, zou laten arresteeren. Nadien heeft de heer Arentzen zich dan ook niet meer met den heer Ensingh verstaan; de goede wil was geheel van zijn kant gekomen, maar hij moest zijn neus stooten, zoodat de heer Arentzen er niet aan denkt eerder overleg met bet gemeentebestuur bij executies te plegen, voor en aleer hem zulks behoorlijk en van officieele zijde wordt gevraagd. De heer Ensingh heeft niet de minste bevoegdheid den heer Arentzen te laten arresteeren. Spreker vindt een dergelijk optreden treurig. Spreker noemt thans nog enkele gevallen. Waarom is het heerenhuis Rijnsburgerweg 21, dat steeds woonhuis is ge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 2