MAANDAG 23 DECEMBER 1916. 117 Vaststellen van de statuten voor de stiehting (Hendriks e.a.) het „Leidsch Studiefonds"; e.a. benoemt. Volgens artikel 4 is de samenstelling van het bestuur geheel in handen van het College. Spreker heeft er persoonlijk bezwaar tegen, mede de verantwoordelijkheid voor deze samenstelling te dragen. Indien sprekers vraag bevestigend wordt beantwoord, zal hij op grond daarvan tegen de statuten stemmen, waartegen hij zich, de over gangsbepaling uitgezonderd, niet meer zou verzetten. Voorts herinnert spreker aan de bepaling van het reglement van orde, dat over personen schriftelijk moet wot den gestemd. De beer van Schaik antwoordt, dat de overgangsbepaling tot de statuten behoort en als zoodanig de goedkeuiiug van den Raad behoeft. Indien de bezwaren van den heer Hendriks van zeer ernstigen aard zijn en hij bereid is, ze vertrouwelijk aan het College mede te deelen, kan dit overwegen een onderzoek in te stellen. De Voorzitter zegt, dat de overgangsbepaling bij de statuten behoort. Indien de heer Hendriks er bezwaar tegen heeft, zal hij aan de verordening in haar geheel zijn stem moeten onthouden. De heer Hendriks zou willen voorstellen, de samenstelling van het bestuur te delegeeren aan het College. De Voorzitter merkt op, dat het een afwijking van artikel 4 is. De heer van Schaik zegt, dat de heer Hendriks tegen de overgangsbepaling bezwaar kan maken, maar zijn stem aan de artikelen van de statuten kan geven. Het is ten slotte een tijdelijk bezwaar. De heer Hendriks Tot September 1949 De heer van Schaik zegt, dat de zaak, welke de Raad thans wil tot stand brengen, van langoren duur is. De heer Hendriks verklaart, dat het toch te zwaar voor hem weegt. De overgangsbepaling wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De statuten in hun geheel worden zonder hoofdelijke stemming vastgesteld De heeren Woudstra, A. van Dijk, Perquin en Hendriks wenschen geacht te worden tegen de statuten te hebben gestemd. Vervolgens stelt de Voorzitter aan de orde het adres van de Unie van Ambtenaren en de Unie van Personeel in Overheidsdienst. De heer Menken herinnert er aan, dat eenigen tijd geleden een mededeeling is gepubliceerd, volgens welke van hooger hand een verbetering in de salarissen van ambtenaren en werklieden zou worden gebracht. Inderdaad heeft het Mini sterie van Binnenlandsche Zaken een regeling doen uitgaan, waarvan men kan zeggen, dat zij, zeer in het algemeen gesproken, een verbetering van de salarieering bevat. Toen het College verleden week de regeling, vervat in een boek deeltje van 16 bladzijden, ontving, heeft het een vrij globaal overzicht van de verbeteringen voor de gemeente Leiden kunnen krijgen. Het heeft zich dan ook op het standpunt gesteld, dat aan het verzoek van de ambtenaarsbonden en de werkliedenorganisaties om een voorschot wel kan worden voldaan, maar in deze vergadering moet worden mede gedeeld, dat men hiervan geen al te groote verwachtingen moet hebben. Het is niet zoo, dat een algemeene loonsver- hooging van 10 kan worden toegepast. Voor een gemeente als Leiden varieeren de verhoogingen al naar gelang men ongehuwd, gehuwd (zonder kinderen) of gehuwd, met kinderen is, van 0.60 tot 3.40 per week. Yoor hen, die in een vrij hooge salarisschaal zijn geplaatst, voor kostwinners en voor gehuwden zonder kinderen, kan de verbetering zelfs zeer klein of vrijwel nihil zijn. Aangezien het in een gemeente als deze niet mogelijk is alle gevallen ineens te bekijken, moet spieker zich tot het doen van deze algemeene mededeeling beperken. Toch is het College van meening, dat aan den huidigen nood in de gezinnen moet worden tegemoet gekomen. Dit kan het best geschieden door op de te verwachten verbetering een voorschot te verstrekken over de periode October, November en December van dit jaar. Ten einde te voorkomen, dat in verband met de vaak kleine verbeteringen veel terugbetalingen zullen moeten Adres Unie van Ambtenaren en Unie van Personeel in (Menken e.a.) Overheidsdienst i.z. salarisherziening; e.a. plaats hebben, acht het College het gewenscht niet eenige procenten van het salaris of loon, maar een bepaald bedrag vóór 1 Januari 1947 aan de ambtenaren en werklieden te doen uitreiken en wel f 15.aan ongehuwden, 25.aan gehuwden en kostwinners en 5.voor elk kind beneden den leeftijd van 18 jaar, met inachtneming van de grens, gesteld in de Kinderbijslagwet. Het College vertrouwt, dat de Raad het carte blanche wil geven, opdat het in staat zal zijn aan de ambtenaren en werklieden, die in volledigen dienst van de gemeente zijn, deze bedragen vóór 1 Januari 1947 uit te keeren, voor zoover voor hen geen totaal zelfstandige regeling is getroffen (politie, brandweer, onderwijs e. a.). De heer Piena danst den Wethouder voor diens zeer duidelijke uiteenzetting. Spreker kan zich voorstellen, dat aan het berekenen van de bedragen volgens de ministerieele regeling vele moeilijkheden zijn verbonden. Spreker heeft echter niets vernomen omtrent de arbeidscontractanten. De heer Menken zegt, dat de arbeidscontractanten, die in volledigen dienst van de gemeente zijn en onder de loon regelingen, vervat in het ministerieele schrijven, vallen, ook voor de uitkeering in aanmerking komen. De heer Hendriks heeft in „De Nederlander" van 17 Decem ber 1946 een verslag van een zitting van den Raad der gemeente 's-Gravenhage aangetroffen, waaruit blijkt, dat het personeel dier gemeente een gratificatie van 5 van het loon ontvangt, waarvoor genoemde Raad 400.000.heeft uit getrokken. Spreker zal gaarna vernemen, of dit den Wet houder bekend is en of het ook voor de gemeente Leiden mogelijk is iets dergelijks te bereiken. De beer Menken heeft hedenmorgen de stukken ontvangen, welke betrekking hebben op de uitkeeringen, die de gemeente 's-Gravenhage doet. Zij geeft niet zooals het in verschillende deelen van de pers is voorgesteld een gratificatie zonder meer, maar doet het, omdat haar salarisregeling ver of minder ver uitkomt boven het plafond, dat de nieuwe Rijksregeling toelaat. De Voorzitter zegt, dat de gemeente 's-Gravenhage speciaal toestemming heeft gekregen om de loonen en salarissen over de geheele lijn met 5 te verhoogen. In verband daarmede wordt vóór Kerstmis de verhooging over de eerste drie maanden uitbetaald. Vervolgens wordt zonder hoofdelijke stemming besloten het adres voor kennisgeving aan te nemen en Burgemeester en Wethouders te machtigen tot toepassing van de regeling ten aanzien van het gemeentepersoneel, voor zoover het mogelijk zal blijken, zoo spoedig mogelijk over te gaan. De Voorzitter stelt ten slotte aan de orde de aan den heer A. van Dijk toegestane interpellatie inzake het beleid van het Gemeentelijk Huisvestingsbureau. De Voorzitter heeft van den Wethouder vernomen, dat diens antwoord geruimen tijd in beslag zal nemen, en stelt de vraag, of de Raad de interpellatie nog in deze vergadering- wil behandelen dan wel, gezien het Vergevorderd uur (17 u.45), daarvoor hedenavond wil terugkomen. De heer Schriller vraagt, of het niet mogelijk is, dat de heer A. van Dijk thans zijn vragen stelt en het College in de volgende vergadering antwoordt. De heer Jongeleen antwoordt, dat het vragen stellen niet veel tijd in beslag zal nemen en de beantwoording ook kort kan zijn. Sprekei gelooft echter niet, dat het in dit geval goed is te trachten, de zaak „er door te jagen". Wil de Raad de behandeling van de interpellatie uitstellen, dan heeft spreker er vrede mee, maar is het voor de verantwoording van den Raad. Spreker stelt er persoonlijk prijs op, deze kwestie, indien mogelijk, nog dit jaar te behandelen. Aangezien het niet wel mogelijk is, den Raad dit jaar opnieuw bijeen te roepen, gelooft spreker, dat de Raad verstandig zal doen met deze zaak hedenavond te behandelen. De heer Knetsch acht het gewenscht, dat de leden nog in de middagvergadering kennis nemen van de vragen, opdat zij zich voor de besprekingen kunnen voorbereiden. De Voorzitter acht dit ook gewenscht en verzoekt den heer A. van Dijk thans zijn vragen te stellen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 9