114 MAANDAG 23 -DECEMBER 1946. Vaststellen van de statuten voor de stichting (Woudstra e.a.) liet „Lcidscli Studiefonds". en de Eaad ze dan toch. opnieuw in behandeling zal moeten nemen. Spreker verzoekt daarom dringend, alsnog in de gelegenheid te worden gesteld principieele punten, waarhij het eigenlijk om één punt gaat, ter sprake te mogen brengen. De Voorzitter heeft er ten slotte geen bezwaar tegen, dat algemeene beschouwingen over het voorstel worden gehouden. Het College stelt de geheele verordening weer aan de orde en dus hebben de Raadsleden er recht op in hun beschouwingen één of meer punten, die zij noodzakelijk achten, te betrekken. De heer Woudstra verklaart, dat het punt ook bij de artikelsgewijze behandeling van de verordening kan worden besproken. Artikel 1 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem ming aangenomen. Beraadslaging over artikel 2. De heer Woudstra dient opnieuw een amendement in, strekkende om de woorden „of in zeer bgzondere gevallen" te doen vervallen. Spreker noemt het absurd, dat een Leidsche onvermogende op grond van dit artikel wel een toelage kan krijgen voor studie aan een middelbare landbouwschool, b.v. in Groningen, Boskoop of Deventer, maar niet voor de Landbouw-hooge- school te Wageningen, tenzij hij een zeer bijzonder geval is; dat de onvermogende wel gesteund kan worden voor studie aan een middelbaar technische school, maar niet voor studie aan de Technische Hoogeschool te Delft, tenzij hij een bij zonder geval is. In het algemeen kan spreker het niet waardeeren, dat in dit artikel de opvatting is neergelegd, dat een jongeman uit Leiden, die medicijnen wil studeeren, zonder meer een toelage voor studie te Leiden kan krijgen, terwijl een jongeman uit Leiden, die economie wil studeeren, een zeer bijzonder geval moet zijn om naar Rotterdam te kunnen gaan. Twee burgers, die overigens in volkomen dezelfde omstandigheden verkeeren, worden daardoor op verschillende wijzen be handeld. Zoolang dit geschiedt, zal spreker zich tegen elke gemeentelijke subsidie aan dit studiefonds moeten verzetten. Hu de zaak eenmaal in de publieke sfeer is gebracht, zal de Gemeenteraad deze menschen gelijkelijk hebben te be handelen. Het geld van de gemeente mag niet voor den een op een andere wijze dan voor den ander worden besteed. En nu de bok! Dit artikel is thans aldus geredigeerd, dat de leerling van de H.B.S. altijd subsidie uit het studiefonds kan krijgen en de leerling van het gymnasium het alleen zal kunnen krijgen, als hij een zeer bijzonder geval is. Dit is voor spreker te eenen male onaanvaardbaar. Deze onvermogenden moeten op volkomen gelijke wijze worden behandeld. Spreker heeft daarom de volle vrijmoedigheid gehad om op dit punt terug te komen. Was hij er niet op teruggekomen, dan zou het voor den Raad een blamage zijn geweest. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement van den heer Woudstra, luidende: „Art. 2. In het eerste lid vervallen de woorden: „in zeer bijzondere gevallen"." De heer Wilmer sluit zich volkomen aan bij het betoog van den heer Woudstra. Dit artikel maakt den indruk, dat het fonds meer tot steun van de Leidsche Universiteit dan tot financieelen steun van hulpbehoevende jonge menschen wordt opgericht. De Raad moet in dezen een liberaal stand punt, in den besten zin van het woord, innemen, n.l. in dezen zin, dat geen onderscheid wordt gemaakt naar gelang van de voorkeur, welke de jongelui hebben voor een inrichting van onderwijs; zij moeten gelijkelijk worden behandeld. Spreker hoopt dan ook van harte, dat de Raad van het ingenomen standpunt zal terugkomen en het amendement van den heer Woudstra zal aanvaarden. Er is immers geen enkel bezwaar tegen het amendement in te brengen! Spreker zou gaarne van een Raadslid een concreet bezwaar er tegen willen vernemen. Den vorigen keer is heel voorzichtigjes als bezwaar aangevoerd, dat de gemeente anders weieens minder financieelen steun voor het fonds zou kunnen krijgen. Niemand durft echter zeggen, dat het inderdaad zal gebeuren. De heer Knuttel heeft met eenige verwondering geluisterd naar de redevoeringen van de heeren Woudstra en Wilmer. Hier wordt wel degelijk teruggekomen op een principieele Vaststellen van de statuten voor de stichting (Knuttel e.a.) liet „Leidseh Studiefonds". beslissing, welke de Raad in de vorige vergadering heeft genomen. Het heeft spreker in het bijzonder verbaasd van den heer Wilmer, die in de Commissie voor het Onderwijs bij de behandeling van deze zaak aanwezig was. Dat hij daar, gelijk hij nu bij interruptie opmerkt, de minderheid vormde, neemt niet weg, dat hij heeft kunnen hooren, dat voor deze redactie argumenten van zekere beteekenis zijn aan te voeren. Ook spreker had liever gewild, dat deze woorden uit het artikel hadden kunnen blijven, maar men moet in deze zaken in de eerste plaats naar de practische belangen kijken. Wanneer deze practische belangen beter zijn gediend door een formuleering als het College heeft voorgesteld en vooral wanneer het een fonds van zeer bijzonderen aard geldt, dat lang niet overal tot stand komt en waarbij men dus aan de medewerking van een betrekkehjk kleinen kring van per sonen, die het zwaartepunt moeten vormen, is gebonden, moet men niet kinderachtig zijn, maar zich vereenigen met deze formuleering, welke in de practijk niet tot ernstige moeilijkheden zal leiden en zou het verkeerd zijn, daarop terug te komen. Wanneer de heer Woudstra meent, dat de Raad een bok schiet, past hij naar sprekers oordeel een taalkundigen uitleg toe, die niet in alle opzichten verdedigbaar is. De heer Woudstra stelt het eerste „of" blijkbaar volkomen gelijk met het tweede, terwijl het tweede „of" blijkbaar ondergeschikt is aan het eerste; het tweede „of" slaat op een andere onder scheiding dan onder het eerste „of" is genoemd. Intusschen erkent spreker, dat de door den heer Woudstra gegeven uitlegging mogelijk is, al ligt zij niet voor de hand. Indien het tweede „of" wordt veranderd in „dan wel" is de onzekerheid verdwenen. De heer Key weet niet, of het hem past op dit oogenblilc de stoute schoenen aan te trekken en den handschoen op te nemen, welken de heer Wilmer in de arena heeft geworpen. Spreker is echter tegen het amendement van den heer Woudstra en wel op grond van de zeer veel grootere financieele offers, welke van het studiefonds zullen worden vereischt, wanneer aan degenen, die in Leiden wonen, gelegenheid wordt gegeven buiten Leiden te studeeren. Immers: zij, die in Leiden studeeren, blijven waarschijnlijk bij hun ouders wonen, terwijl degenen, die naar een andere stad gaan, zelf geheel in hun onderhoud moeten kunnen voorzien en dit, gezien hun eigen financieele omstandigheden, niet zullen kunnen doen, wanneer aan allen dezelfde toelage wordt gegeven. Aan hen, die buiten Leiden willen studeeren, zal dus een grootere toelage moeten worden verstrekt. De heer Knol beeft bij de behandeling van deze zaak in de Commissie van Financiën onmiddellijk gezegd, dat op nieuw over de geheele zaak moest worden gesproken. Men meende echter, dat dit niet kon, omdat de eerste vijf artikelen reeds door den Raad waren aangenomen en alle andere leden waren het daarmede eens. Spreker heeft schriftelijk bezwaar tegen artikel 2 inge bracht, maar na de uiteenzetting, welke de heer Wethouder van Onderwijs in de vergadering van de Commissie van Financiën heeft gegeven, heeft spreker zich mede in verband met het voorgaande en omdat geen der leden van de commissie tegen het artikel was met de redactie ver- eenigd. Bovendien was de redactie zoo in de Commissie van Onderwijs, waarvan de heer Woudstra lid is, aangenomen. Spreker vindt het eigenaardig, dat thans over de hoofd zaken nog veel moet worden gesproken, terwijl in de com- missiën een beslissing is gevallen. De heer Vos is tegen het amendement van den heei Woud stra om de eenvoudige reden, dat een volkomen gelijkluidend amendement in de vorige vergadering is verworpen. Het spijt spreker, dat hij het in dezen niet eens kan zijn met de aansporing van den heer Wilmer, een liberaal stand punt in te nemen. Men moet hierbij niet over het hoofd zien, dat deze stichting is een plaatselijke stichting, welke vooral door Leidsche particulieren moet worden gesteund. Uit de mededeelingen van den Wethouder in de vorige vergadering is gebleken, dat zij, die zich voor deze stichting in het bij zonder interesseeren, er de voorkeur aan geven hen, die steun van het studiefonds ontvangen, te laten studeeren aan de Leidsche Universiteit om het plaatselijk karakter van de stichting en haar doel te behouden. De Wethouder heeft toen de vrees geuit, dat, indien de Raad dit uit het oog verloor, de bijdragen van particulieren veel minder zouden zijn. Spreker is er voor, de stichting in hoofdzaak door parti culieren te laten financieren. In het belang van den finan cieelen toestand der stichting dient men hun wenschen te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 6