67
was geraamd op ƒ8.500.de uitgaven bedragen 11.884.09,
dat is ƒ3.384.09 meer.
Dit is een gevolg van bet aannemen van los personeel voor
bet verrichten van bewakingsdiensten, vooral in den winter
van 1944.
Volgn. 302. „Premiën ingevolge de Ziektewet" was ge
raamd op 6.270.de uitgaven bedragen 12.483.69 of
wel 6.213.69 meer.
Deze overschrijding wordt veroorzaakt door de verhooging
van de premie ingevolge de Ziektewet van 1.7 tot 3
Volgn. 303. „Premiën ingevolge het Ziekenfondsenbesluit"
was geraamd op 14.620.de uitgaven ter zake bedragen
22.490.48 of wel 7.870.48 meer.
In 1944 kwam het inwonend personeel van de Gestichten
„Endegeest" e. a. onder het Ziekenfondsenbesluit te vallen,
hetgeen een hoogere uitgaaf van 6.322.42 tengevolge had.
Volgn. 310. „Bijdragen voor inkoop van diensttijd voor
pensioen ingevolge de artt. 41, 42a en 135 der Pensioenwet
1922" was geraamd op 4.590.de uitgaven ter zake
bedragen 13.187.46 of wel 8.597.46 meer.
Dit is het gevolg van een wijziging van de Pensioenwet
1922, waardoor het mogelijk is geworden, dat ook diensttijd
doorgebracht op arbeidsovereenkomst bij aanstelling in
vasten dienst voor inkoop van pensioen in aanmerking komt.
(Zie in verband hiermede de hoogere ontvangst van
volgn. 18, wegens verhaal van bijdragen voor inkoop voor
pensioen ad ƒ8.766.75.
Ontvangsten
De hoogere ontvangsten houden verband met de hoogere
uitgaven ter zake van de kosten van pensionneering, ver
zekering enz. van ambtenaren en beambten.
Zoo werd b.v. door de bedrijven ƒ10.142.13 meer terug
betaald dan geraamd was, ter zake van door de gemeente
ten behoeve van de bedrijven gedane uitgaven, terwijl zooals
hierboven reeds werd opgemerkt van het personeel 8.766.75
meer werd ontvangen dan geraamd was, wegens verhaal van
bijdragen voor inkoop van pensioen.
Ingevolge de begrootingsvoorschriften moeten de uitgaven,
alsmede de daartegenoverstaande ontvangsten, nadat zij op
de daarvoor bestemde verzamelposten zijn overgebracht,
over de verschillende hoofdstukken en paragrafen der be
grooting worden verdeeld.
In verband hiermede zijn aan het'slotman den- liegrootings-
staat Model D de bij de verschillende verzamelposten be-
hoorende verdeelingsstaten opgenomen, waarin de op de diverse
hoofdstukken en paragrafen der gemeentebegrooting ter zake
gedane uitgaven en ontvangsten zijn aangegeven.
Het boven aangegeven nadeelig verschil ad 9.009.50
tusschen de uitgaven en ontvangsten ter zake van de kosten
van verzekering, pensionneering enz. van ambtenaren en
beambten en de ramingscijfers, moet worden gedekt door
afschrijving van den post voor „Onvoorziene Uitgaven".
Om administratieve redenen is bij deze begrotings
wijziging tevens geregeld de hoogere ontvangst van:
1°. volgn. 220, 150 opcenten op de hoofdsom
der personeele belasting
b. betreffende het vorige belastingjaar 9.603.50
(raming Memorie, ontvangst 9.603.50.
2°. volgn. 226. Belasting op tooneelvertooningen
en andere vermakelijkheden45.000.
(raming 100.000.ontvangst 145.000.
Totaal hoogere ontvangst 54.603.50
met welk bedrag de post voor „Onvoorziene Uitgaven" moet
worden verhoogd.
Deze post wordt dus verhoogd met 54.603.50 en verlaagd
met ƒ9.009.50 wegens bovengenoemd nadeelig verschil; de
netto verhooging van den post voor „Onvoorziene Uitgaven"
bedraagt derhalve 45.594.54.603.50 9.009.50).
Wij geven U in overweging te besluiten tot vaststelling
van den overgelegden begrootingsstaat, model D, waarin de
wijzigingen, die de verschillende volgnummers moeten
ondergaan, zijn aangegeven.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 197. Leiden, 14 December 1946.
Voor de belegging van overtollige kasgelden is jaarlijks
ingevolge het bepaalde in art. 170 van de gemeentewet een
besluit van Uwe Vergadering vereischt.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging, be
houdens goedkeuring van Gedeputeerde Staten, te bepalen:
dat gedurende het jaar 1947 overtollige kasgelden, behalve
in rekening-courant aan de Bank voor ïfederlandsche Gemeen
ten ingevolge de met die Bank aangegane overeenkomst,
kunnen worden uitgeleend aan, 1
a. publiekrechtelijke lichamen,
b. andere door ons College aan te wijzen instellingen,
een en ander voor den tijd en onder de voorwaarden, in
elk voorkomend geval, met inachtneming, van den geldig
heidsduur van dit besluit door ons College te bèpalen, met
dien verstande, dat het uitleenen van gelden tot een bedrag,
hooger dan 100.000.niet mag plaats hebben zonder
nadere goedkeuring van Gedeputeerde Staten, terwijl het
uitleenen van gelden aan de sub b genoemde instellingen
bovendien slechts mag geschieden tegen verstrekking van
zakelijk onderpand ten genoegen van ons College en met
bepaling
1°. dat de overwaarde van het onderpand tenminste 20
moet bedragen en onverwijld aanvulling van het onderpand
ten genoegen van ons College moet plaats vinden, zoodra de
overwaarde beneden het percentage van 20 daalt, en
2°. dat, indien het zakelijk onderpand bestaat uit effecten,
dit slechts zullen kunnen zijn effecten, welke in de beurs-
noteering zijn opgenomen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden
N°. 198. Leiden, 14 December 1946.
Ingevolge de provinciale voorschriften (Prov. blad no. 118
van 1920) is voor het opnemen van kasgelden elk kwartaal
een besluit van Uwe Vergadering vereischt.
In verband met de gedurende het 1ste kwartaal 1947 aan
de gemeentekas te stellen eischen is het noodig, dat ook
gedurende dat kwartaal tot opneming van kasgelden kan
worden overgegaan.
Het maximale bedrag, dat gedurende genoemd kwartaal
de kasschuld zal mogen beloopen, dient evenals voor het
4e kwartaal 1946, te worden gesteld op 5.500.000.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging,
behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten, te besluiten,
gedurende het 1ste kwartaal 1947, zoo noodig, kasgeld-
leéhingen aan te gaan tot zoodanig bedrag, dat' op geen enkel
tijdstip in dat kwartaal de kasschuld, met inbegrip van het
in rekening-courant bij de N.V. Bank voor Nederlandsche
Gemeenten op te nemen bedrag, de som van 5.500.000.
te boven gaat en verder onder de voorwaarden als door ons
College zullen worden gesteld en met inachtneming van de
voorgeschreven maximum rentenormen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
H°. 199. Leiden, 14 December 1946.
Bij besluiten van den Burgemeester van 20 Augustus 1942
en 31 Augustus 1944 werden bedragen respectievelijk van
225.000.en 48.000.uit de door afschrijving vrij
gekomen middelen van het vernieuwingsfonds der Gasfabriek
beschikbaar gesteld voor de vernieuwing van den onder- en
bovenbouw der ovens I, II en IV der koolgasstokerij.
De werkzaamheden aan oven IV zijn voltooid, die voor
de revisie van de ovens I en II konden echter door de oorlogs
omstandigheden niet worden uitgevoerd. Wel werden de
hiervoor noodige materialen aangekocht en opgeslagen.
Toen na de bevrijding weder met de productie van gas
kon worden begonnen, bleek, dat oven III eveneens in zeer
slechten staat verkeerde, weshalve, om practische redenen,
een begin is gemaakt met de vernieuwing van de ovens II
en III, inplaats van met die van I en II, en wel met gebruik
making van de aanvankelijk voor de ovens I en II bestemde
materialen.
De hieraan verbonden kosten worden bestreden uit het
nog niet verbruikte gedeelte van de hierboven bedoelde
credieten, in totaal 273.000.bedragende, welk bedrag
hiervoor geheel zal moeten worden besteed.
Thans dient derhalve nog de vernieuwing van oven I te
worden uitgevoerd. Tevens is echter komen vast te staan,
dat ook twee andere ovens (Y en VI) weldra zullen moeten
worden gerevideerd. De werkzaamheden aan oven I zullen
worden gecombineerd met de vernieuwing van één dier ovens.
De revisie van de andere oven zal niet gelijktijdig geschieden
in verband met de nog heerschende schaarschte aan
materialen.
De kosten van .vernieuwing van twee ovens zullen naar