94 MAANDAG 21 OCTOBER 1946. Wederopbouwplan Stationsweg en omgeving. (Vos e.a.) singel. Deze tuinen zouden kunnen worden gespaard, indien het gebouw, dat achter den Morschsingel wordt gezet, iets meer in de richting van het station werd geprojecteerd. In de vierde plaats vraagt spreker, waarom een hoek van het gebouw, dat op den hoek van den Rijnsburgersingel staat en waarin een showroom is gevestigd, moet worden afgeschuind. Het komt spreker voor, dat deze hoek kan worden gespaard, omdat er op den hoek van den Morsch singel ruimte genoeg is. Indien de hoek van het gebouw wordt afgeschuind, gaat het in waarde achteruit en zal het misschien niet meer als showroom kunnen worden gebruikt. In dat geval zal de gemeente de schade moeten vergoeden en komen er dus extra kosten. Tenslotte zou de weg, die vanaf de Turfmarkt komt en uitmondt op den weg LangegrachtStation te haaks staan op dezen weg, hetgeen bezwaarlijk is voor het verkeer. In overweging wordt dus gegeven deze uitmonding meer vloeiend te maken. De heer A. van Dijk kan zich in het algemeen met dit plan wel vereenigen, maar heeft enkele opmerkingen over detail punten. In de eerste plaats wijst spreker op het doodloopen van den weg, die van het station af komt, tegen het gebouw van de Leidsche Duinwater-Maatschappij. Voorts acht spreker de toegangen tot het groote parkeer terrein, dat ontworpen is aan Stationsweg en Morschsingel wel zeer nauw. In de derde plaats betreurt spreker uitermate, dat, indien dit plan verwezenlijkt zal worden, weer een van de mooiste stukjes van den singel zal verdwijnen. Spreker geeft den adviseurs van de gemeente ten aanzien van dit plan in overweging al het mogelijke te doen om dit te voorkomen. De heer Hendriks onderschrijft het bezwaar van den heer Vos met betrekking tot het verloop van het trottoir bij het gebouw van de Leidsche Duinwater-Maatschappij. Dit bezwaar raakt echter niet zoozeer het plan in hoofdzaak als wel het plan in onderdeelen, dat nog moet komen en ten aanzien waarvan dus nog correcties mogeüjk zijn. Het verloop van dit trottoir doet eigenaardig aan; in het begin is het trottoir 6| m breed, dan wordt de breedte 4 m terwijl het op den hoek bij het gebouw van de Leidsche Duinwater- Maatschappij, bij de afronding, nog nauwer wordt. Bij detailleering is dit trottoir wel iets ruimer te krijgen. Men krijgt dus in het begin een vrij breed verloop, maar net voor den zijgevel van het gebouw van de Leidsche Duinwater- Maatschappij zal het voetgangersverkeer op een nauw trottoir opgestopt en samengedrongen worden, terwijl op hetzelfde punt bovendien uitmondt een uitgang van het parkeerterrein. Bij ongewijzigde uitvoering van dit detail zal dit tot verkeerscomplicaties leiden. Spreker kan begrijpen, dat men tracht het gebouw van de Leidsche Duinwater- Maatschappij te sparen; het verkeert nog in goeden staat; maar bij den overgang naar het nieuwe gedeelte krijgt men een wel eenigszins ongelukkigen toestand. Spreker onderschrijft ook sterk het bezwaar, dat er voor dit plan weer een stuk van de Leidsche singels moet ver dwijnen. Is dit op dit oogenblik al noodig? Die verkeersweg is er ook nog niet; het duurt misschien nog jaren voordat die gemaakt wordt. Spreker weet niet of dat bij de uitvoering van dit plan van urgentie geacht wordt, maar kan hier nu voorloopig niet met een meer bescheiden wegprofiel, met een meer bescheiden breedte van den rijweg volstaan worden? Spreker gevoelt de moeilijkheid wel; er staan daar tien fraaie huizen aan den singel, die men sparen wil en daarvoor offert men den singel op. Er is een tendenz, de heer Verhagen is daarvan voorstander, om de singels zooveel mogelijk op te doeken, omdat zijn eigen bureau eens een plan gemaakt heeft, dat minder mooi uitgevallen is. Er bestaat ook de tendenz, het historische in de stad te sparen. Het gaat in dezen om een van de oude vesting singels. Wanneer men nu langs den vrij smakeloozen Stations weg Leiden binnenkomt, krijgt men, bij het Motorhuis langs den Eijnsburger- en den Morschsingel kijkende, een gunstigen indruk. Bij uitvoering van het voorgestelde plan zal er een kale kade komen. Wat dit zeggen wil, kan men zich voorstellen, indien men een wandeling achter de Licht fabrieken langs de vroegere singels maakt. Spreker vraagt daarom, of het niet mogelijk is, het fraaie stadsbeeld in het nieuwe plan te sparen. De heer Riedel was reeds in den noodgemeenteraad in de gelegenheid dit plan te bezien; wanneer hij nu nog een enkele opmerking er over maakt, is het eigenlijk om een beroep te doen op een breede visie op het plan, die misschien Wederopbouwplan Stationsweg en omgeving. (Riedel e.a.) niet oogenblikkelijk kan worden verwezenlijkt. Een directe hindernis van groot belang, waarvan de oplos,sjng niet zoo gemakkelijk is aan te geven, hetgeen sprekers opmerking misschien een beetje onvruchtbaar maakt, is de wijze, waarop de groote trams op de stad komen aanstormen. En staande met het gezicht naar het station, ziet men op het verkeersplein aan den rechterkant de trams het verkeer snijden. Wanneer spreker bedenkt, dat op het oogenblik in ons land spreker verwijst in het bijzonder naar de Hoornbrug kosten noch moeite worden gespaard om de trams van de verkeerswegen af te houden en om de bebouwde kommen heen te leiden, vraagt hij zich af, of, wanneer een dergelijke regeling in Leiden tot stand komt, het onmogelijk is den tramtreinen een betere baan te geven dan nu het geval is. Men zal spreker toevoegen, dat de eenmaal gegeven con cessie dient te worden uitgevoerd. Toch blijft de tram een groote sta-in-den-weg. Wanneer men straks, uit de tunnel komende, op het plein het circuit meent te kunnen volgen, komt men in botsing met de tram. De oplossing van het spoorwegprobleem ten aanzien van het verkeer, dat op den Haagweg is gericht, acht spreker volkomen onbevredigend. Aux grands maux les grands remèdes! Men zal het probleem zoo dienen op te lossen, dat de hoogtebaan van het station af hoog blijft, de brug, die reeds 80 jaar over het Galgewater ligt, door een hoogere wordt vervangen en over den Haagweg een brug wordt gebouwd, waarover de treinen rijden. Misschien is het plan in dezen geest te wijzigen, nu men nog jaren van de uitvoering af is. De thans voorgestelde oplossing is voor Leiden zeer onbevredigend en klein bekeken, nu men vanwege de daaraan verbonden kosten de verhooging van de spoor lijn naar Alphen niet in het plan heeft durven opnemen. De heer Frohwein vraagt, of het niet mogeüjk is, het pand van de Kamer van Koophandel, waaraan reeds zooveel ten koste gelegd is, buiten de onteigening te houden. Dit is van groot belang, omdat dit pand zeer gunstig gelegen is, n.l. dicht bij het station en bij de tram. Is het voorts mogeüjk, dit geheele plan uit te voeren uitsluitend met binnenlandsche materialen? Of moet daar voor buitenlandsch materiaal gebruikt worden? In het laatste geval zou spreker voor het geheele plan niet zeer enthousiast zijn. De heer Jongeleen zegt, dat de heer Lombert zich ongerust maakt over het groote woningtekort in Leiden. Inderdaad vormt dit woningtekort een groot vraagstuk, maar de heer Lombert kan op dit punt gerust zijn: het College zal alles in het werk stellen om te trachten voor de woningen, die vernield zijn, andere in de plaats te krijgen, maar de heer Lombert mag niet vergeten, dat b.v. de woningen van het complex Haverzaklaan, dat bijna de geheele wijk omvat, op het oogenblik zeer bouwvalüg zijn geworden, niet ten gevolge van het bombardement, maar tengevolge van het feit, dat ze in den winter 19441945 zijn leeggeroofd, zoodat deze woningen afgebroken zullen moeten worden. Zelfs al zou het College niet met dit plan zijn gekomen, dan nog zouden deze woningen, ter voorkoming van ongelukken, alle gesloopt moeten worden, op 15 na. Het College staat echter op het standpunt dat voor deze 180 vernielde woningen elders in de stad eenzelfde aantal nieuwe woningen in de plaats moet komen. Daarvan zijn er 30 geprojecteerd aan de Leuvenstraat en 150 aan den Morschweg, op grond, die al gedeelteüjk in handen is van de gemeente. Spreker kan zich het bezwaar van den heer Vos tegen de algemeene regeüng betreffende deze zaak, welke van boven af is opgelegd, volkomen indenken; deze regeüng heeft inderdaad ook niet de volledige instemming van het College, maar men heeft nu eenmaal te maken met den gang van zaken, zooals die op dit punt aan de gemeente is voorgeschreven. Het College kan zich daartegen wel verzetten, maar men kan daaraan niet veel doen. De richt- üjnen op dit punt zijn vastgesteld en het College moet zich daaraan houden. Ook maakt de heer Yos bezwaar tegen den termijn van één maand. Spreker kan zich indenken, dat een Eaadsüd deze op merking maakt, vooral wanneer de Eaad 21 October wordt bijeengeroepen voor het geven van een advies en het plan vóór 26 October aan Gedeputeerde Staten moet worden doorgezonden. Ook het College stond voor zeer veel moeiüjk- heden; het heeft de geheele zaak nauwkeurig moeten over zien en regelen om te zorgen, dat zij binnen een maand aan het oordeel van den Eaad kon worden onderworpen. Spreker gelooft niet, dat de Baad het op prijs zou hebben

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 4