WOENSDAG 11 SEPTEMBEB 1946. 73 Partieel uitbreidingsplan „Industrieterrein Trekvlict". (Schüller e.a.) aan, waaruit de noodzakelijkheid van de voorgestelde wijzi ging blijkt, zoodat de Eaad tot nu toe op dit punt in het duister tast. Spreker verzoekt daarom het College den Eaad omtrent de noodzakelijkheid van de voorgestelde wijziging van het uitbreidingsplan in te lichten. Vervolgens vraagt spreker, of het College er rekening mede heeft gehouden, dat, indien dit voorstel thans ongewijzigd wordt aangenomen, een groot gedeelte van de gronden, welke aanvankelijk in het uitbreidingsplan voor woningbouw waren bestemd, nu als industrieterrein wordt aangewezen. In het thans bestaande uitbreidingsplan was 9 ha grond voor industrieterrein aangewezen; nu wordt voorgesteld 21 ha daarvoor te bestemmen; dit beteekent, dat daar ter plaatse 12 ha grond minder voor woningbouw beschikbaar komt. Gezien het feit, dat de gemeente Leiden niet over voldoende geschikten grond voor den zeer noodzakelijken aanbouw van woningen beschikt, is spreker z.i. gerechtigd tot het stellen van de vraag, of het wel gewenscht en noodzakelijk is, een zoo groote oppervlakte voor industrieterrein te bestemmen. Wel is waar kan men van oordeel zijn, dat het voor de gemeente Leiden noodzakelijk is, over industrieterrein te beschikken, maar dan nog dient men daarbij niet uit het oog te verliezen, dat er ook in het belang van de industrie voldoende grond voor woningbouw beschikbaar moet zijn. Spreker mist juist in het voorstel de argumenten voor en tegen deze beide zeer belangrijke vraagstukken, die men niet van elkaar kan los maken en die men ook niet los van elkaar kan beoordeelen. Al heeft de gemeente Leiden heel veel industrieterrein beschikbaar, dan nog zullen de industrieën zich er niet vestigen, indien er niet tevens gronden voor woningbouw beschikbaar zijn, daar er dan geen woningen voor de werk nemers kunnen worden gebouwd. Daarom dient de gemeente met haar betrekkelijk klein bezit aan grond voor woningbouw uiterst voorzichtig te zijn, om deze gronden aan hun oor spronkelijke bestemming te onttrekken. In de tweede plaats zijn deze industrieterreinen naar sprekers meening niet op de juiste wijze geprojecteerd. Het zou juister zijn indien de industrieterreinen op een in verband met de meest voorkomende windrichtingen meer geschikte plaats werden geprojecteerd, en deze terreinen voor woning bouw bestemd werden. Blijkens een overzicht van het Koninklijk Nederlansch Metereologisch Instituut te De Bilt zijn de winden uit Zuidwestelijke richting overheer- schend, n.l. 22 tegenover winden uit Noordoostelijke richting 7 en uit Zuidoostelijke richting eveneens 7 Ter voorkoming van overlast van roetstof over de stad, af komstig van de industrieën, moeten de industrieterreinen dus van de Noord- tot aan de Zuid-Zuid-Oostzijde van de stad gelegen zijn. Hiervoor in aanmerking komen dus niet deze gronden, die nu voorgesteld worden, maar de terreinen, gelegen achter Maresingel, Zijlweg en over het Eijn- en Schie- kanaal. In de derde plaats is naar sprekers meening dit voorstel in strijd met een goede stedebouwkundige ontwikkeling van Leiden. Men moet industrieterreinen niet ontwerpen vlak bij de bebouwing van de stad, en ook niet op gronden, die voor woningbouw zijn aangewezen. Anders zal de daar ge vestigde industrie bij uitbreiding van de stad binnen korten tijd midden in de bebouwing staan. Spreker wijst als voorbeeld op de industrie, welke al eenige jaren geleden aan het Eijn- en Schiekanaal gevestigd is; bij normale verhoudingen en toe standen zou deze industrie al geheel door bebouwing zijn inge sloten. Het zou van wijs beleid getuigen, indien men rekening hield met de werkelijkheid, n.l. dat binnen de grenzen van Leiden vrijwel geen gronden, geschikt voor industrie of voor woningbouw, aanwezig zijn. Het zou onjuist zijn indien men daarmede geen rekening wilde houden. Jarenlang is door de gemeente Leiden een verkeerde grondpolitiek gevoerd, een politiek die er niet op gericht was, om tijdig voor de ontwikke ling van de gemeente de noodige gronden in bezit te krijgen, maar die een bezuinigingspolitiek was, die zich thans wreekt, daar er nu geen geschikte gronden eigendom van de gemeente zijn. Het is in het belang van de gemeente, dat men tracht industrieën naar Leiden te krijgen, en daarvoor moeten ter reinen beschikbaar zijn, maar men moet deze industrieën niet daar plaatsen, waar ze binnen betrekkelijk korten tijd weer midden in de woonwijken staan. Spreker adviseert het College dit voorstel terug te nemen en deze materie opnieuw te bezien, ter overweging van de door spreker genoemde bezwaren en dan maatregelen voor te bereiden die kunnen leiden tot het beschikbaar komen van goed gelegen industrieterreinen, die mede voldoen aan de eischen welke een juiste stedebouw kundige ontwikkeling van Leiden stelt. De heer Hendriks onderschrijft het bezwaar van den heer Schüller wat betreft de situatie van het ontworpen industrie- Partieel uitbreidingsplan „Industrieterrein Trekvliet". (Hendriks e.a.) terrein ten aanzien van de windstreken. Men zal zich bij de toewijzing van industrieterreinen eenige beperking moeten opleggen ten aanzien van roet en vuil produceerende bedrijven. Tal van industrieën daarentegen veroorzaken geen hinder of overlast, b.v. Wernink's betonindustrie aan den Morschweg; zeer gunstig is de ligging aan open vaarwater en met een eigen spoorverbinding. Spreker mist echter op de ontworpen terreinen een directe aansluiting in de richting van den Haagweg aan het groote wegverkeer. Het is volgens spreker onjuist, dat al het wegver keer via de 3-Octoberstraat en de Witterozenstraat naar de stad zal worden geleid. Volgens het voorstel zal een hoek bij het zuidelijk gedeelte van de Eijn- en Schiekade voor een openbaar gebouw worden bestemd. Op dit terrein is echter reeds een industrie gevestigd, waaraan men door de aanneming van het voorstel alle moge lijkheid tot uitbreiding ontneemt; zij verschaft op het oogen- blik aan 30 arbeiders werk en is zeer wel voor uitbreiding vatbaar. Alles te zamen nemende, zou ook spreker het College willen verzoeken het voorstel, nu een nieuw uitstel niet mogelijk is, terug te nemen en terug te wijzen naar de Com missie van Fabricage. De heer van Iterson, die het niet in alle details met de vorige sprekers eens is, geeft het College eveneens in over weging dit voorstel terug te wijzen naar de Commissie van Fabricage, omdat den Eaadsleden te weinig tijd voor de be studeering van dit belangrijke object is gegeven. De heer A. van Dijk kan tot zijn genoegen^onstateeren, dat de heer Schüller in de jaren, dat deze niet aan de werk zaamheden van den Eaad heeft kunnen deelnemen, niets van zijn vitaliteit heeft verloren en zich blijkbaar met alle energie heeft beziggehouden met de vraagstukken van den woning bouw. De meeste van de nieuw benoemde raadsleden hebben nu wel te beslissen over een ontwerp, dat zij zelf niet hebben behandeld, maar het is niet juist te beweren, dat er in het geheel niet over gesproken is. Dit ontwerp is wel degelijk en afdoende behandeld in de Commissie van Fabricage. Spreker deelt de bezwaren van den heer Schüller niet. Wel moet men er naar streven, zooveel mogelijk grond voor woningbouw beschikbaar te stellen, maar daarbij dient men tevens in belangrijke mate rekening te houden met de belangen van de industrie, welke een van de levensaders van Leiden is. Spreker ondersteunt dan ook gaarne het voorstel van het College. De heer Knetseli zegt, dat allen het in het belang van de gemeente Leiden vinden, dat industrie naar Leiden wordt getrokken en erkent, dat het daarom noodzakelijk is, industrie terrein beschikbaar te stellen. In het oorspronkelijke uit breidingsplan is 9 ha grond daarvoor aangewezen; dat is werkelijk niet de moeite waard om er over te spreken. Spreker juicht dan ook de voorgestelde wijziging van harte toe. Op het terrein van 21 ha kan wel een belangrijke industrie ver rijzen. Men dient het echter voor de industrie zoo aantrekkelijk mogelijk te maken en daarom verzoekt spreker het College te overwegen, of het niet mogelijk is, om met gebruikmaking van het bepaalde in artikel 4, lid 1, der Hinderwet, met betrekking tot de industrieën, welke zich op deze terreinen zullen vestigen, de Hinderwet niet van toepassing te ver klaren op dezelfde wijze als de gemeente 's-Gravenhage dit ten aanzien van de industrieën in het Laakkwartier heeft gedaan. Den heer Jongeleen verwondert het zeer, dat de tegen dit voorstel geopperde bezwaren allereerst van den heer Schüller komen. Dit voorstel is n.l. niet nieuw; het dateert van 1933 en toen heeft de heer Schüller als lid van den Eaad een actief aandeel genomen aan de vaststelling van dit uit breidingsplan. Inmiddels zijn in het toen vastgestelde uit breidingsplan enkele plaatselijke wijzigingen noodzakelijk gebleken. In deze zittingsperiode zullen trouwens meer voor stellen tot wijziging van het algemeen uitbreidingsplan aan de orde komennaar de meening van het College moeten al zijn voorstellen aangepast zijn aan de eischen van dezen tijd. Sinds 1933 zijn de eischen, die het verkeer stelt, zoo enorm toegenomen, dat het College beneden de maat zou blijven, wanneer het daarmede niet ernstig rekening hield. Wanneer nu de heer Schüller was gekomen met bezwaren tegen bepaal de onderdeelen van het uitbreidingsplan, dan zou spreker zich dat kunnen indenken, maar het betreft hier een geheel ander vraagstuk; het vestigen van een industrieterrein was

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 7