GEMEENTE LEIDEN. 49 IJÏGEKOJIEJf STUKKEN. N°. 137. Leiden, 3 September 1946. Bij ons voorstel van 25 Mei j.l. (Ingek. Stukken No. 15) deelden wij mede, dat het wenschelijk gebleken is om, vooruitloopende op een algeheele herziening van het uit breidingsplan der gemeente, dat plan te wijzigen met be trekking tot gronden c.a. gelegen in den Bosch- en Gasthuis- polder, ten westen van den Trekvliet en dat wij in verband daarmede een plan hebben doen ontwerpen, dat, met in trekking van het geldende uitbreidingsplan voor zooveel dit bedoeld gebied betreft, als partieel uitbreidingsplan voor dat gebied kan worden vastgesteld. Wij bieden Uw Vergadering hierbij dat ontwerp, met de daarbij behoorende voorschriften als bedoeld in artikel 39 van de Woningwet, ter vaststelling aan. Voor de toelichting van het ontwerp moge worden ver wezen naar de „Korte Toelichting" van de ontwerpers, welke toelichting bij de Stukken is overgelegd. Tegen het ontwerp, dat met de bijbehoorende bebouwings voorschriften gedurende vier weken ter gemeente-secretarie voor een ieder ter inzage heeft gelegen, zijn geen bezwaren ingebracht. In overeenstemming met het advies van de Commissie van Fabricage en met verwijzing naar de in de Leeskamer ter inzage gelegde stukken geven wij Uwe Vergadering in overweging I. in te trekken het bij raadsbesluit van 6 November 1933 vastgestelde plan van uitbreiding voor de gemeente Leiden, zooals dit sindsdien is gewijzigd, voorzooveel betreft het gedeelte der gemeente, waarop het onder II« bedoelde plan betrekking heeft, zulks met ingang van den dag, waarop het. o: der tla bedoelde plan in werking treedt; II. vast te stellen: een partieel uitbreidingsplan „Industrieterrein Trek vliet", overeenkomstig de overgelegde kaart, waarvan de bestemming in onderdeelen nader is omschreven in de onder 116 bedoelde bebouwingsvoorschriften, met. bepaling, dat het plan zal gelden voor het gebied der gemeente, het welk is gelegen binnen de op die kaart met roode stippen aangebrachte omlijnipg; de volgende verordening: Verordening, houdende voor schriften als bedoeld bij artikel 39 van de Woningwet, be hoorende bij het partieel uitbreidingsplan „Industrieterrein Trekvliet". VERORDENING, houdende voorschriften als bedoeld in artikel 39 van de Woning wet, behoorende bij het partieel uitbreidingsplan „Industrie terrein TrekvlieV\ Artikel 1. Deze verordening verstaat onder: a. Plan: het partieel uitbreidingsplan „Industrieterrein Trekvliet"; b. Kaartde als zoodanig gewaarmerkte teekening, welke tezamen met deze verordening het plan uitmaakt; c. Bouwperceel: den met een woning of ander hoofdgebouw bebouwden of te bebouwen grond, alsmede den bij die woning of bij dat hoofdgebouw behoorenden onbebouwden of met een of meer bijgebouwen bebouwden of te bebouwen grond; d. Breedte van een gebouw: den afstand tusschen de hoofd- zijgevelvlakken, wanneer het betreft een vrijstaand gebouw, den afstand tusschen de harten der scheidingsmuren, wanneer het betreft een ingebouwd gebouw en den afstand tusschen het hoofdzijgevelvlak en het hart van den scheidingsmuur, wanneer het betreft een aangebouwd gebouw; e. Hoogte van een gebouw: de hoogte van het hoogste punt van een gebouw, gemeten boven den hoogsten aangrenzenden grondslag. Schoorsteenen, windvanen, glazen daklichten e.d. worden hierbij niet medegerekend f. Goothoogte: de hoogte van den bovenkant van de goot, of, indien geen goot aanwezig is, de hoogte van den druipkant van het dak bij hellende dakvlakken, dan wel de hoogte van den bovenkant der bebording bij vlakke afdekking, een en ander gemeten boven het afgewerkte terrein ter plaatse; g. Bebouwingspercentage: het percentage dat aangeeft, welk deel de te bebouwen oppervlakte ten hoogste mag uitmaken van de totale oppervlakte van het bouwperceel; h. Bebouwde oppervlakte: de buitenwerks gemeten opper vlakte van alle op een bouwperceel staande gebouwen, voorzoover 1 m of hooger boven het afgewerkte terrein ter plaatse. Art. 2. De voorschriften, vastgesteld door den Gemeenteraad, op grond van het eerste lid, sub a en b, en het derde lid van artikel 1 van de Woningwet, gelden slechts voor zooveel daarvan bij deze verordening niet is afgeweken. Art. 3. Grond, welke eenmaal in aanmerking is en moest worden genomen bij het verleenen van een bouwvergunning, waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeeling van latere bouwplannen buiten aanmerking. Art. 4. 1. Op de gronden, welke ingevolge de kaart bestemd zijn voor zakenpanden, mogen ook eengezinswoonhuizen worden gebouwd. Bovenwoningen, behoorende bij en ten dienste van een zakenpand, zijn eveneens toegelaten. 2. De gebouwen, bedoeld in het eerste lid, moeten aaneen gesloten worden gebouwd. De breedte van elk gebouw moet ten minste 7 m bedragen, de goothoogte ten minste 8 m en ten hoogste 9 m. 3. Burgemeester en Wethouders kunnen een geringere of grootere goothoogte, dan in het tweede lid is aangegeven, toestaan. Aan die toestemming kunnen zij voorwaarden verbinden. 4. Niet overbouwde poorten tusschen twee gebouwen zijn toegestaan, met dien verstande, dat de breedte niet meer bedraagt dan 1.20 m en dat deze in het gevelvlak zijn afge sloten door een muur ter hoogte van 3 m, waarin zich de poortdeur bevindt. 5. De voorgevels van de in het eerste lid bedoelde gebouwen mogen zoodanig worden geplaatst, dat daarmede de voor gevelrooilijn naar de van den weg afgekeerde zijde wordt overschreden, met dien verstande, dat de voorgevels even wijdig aan de voorgevelrooilijn worden opgericht en de afstand tusschen de voorgevels en de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m bedraagt. 6. Erkers en balcons, waarmede de voorgevel naar de zijde van den weg zou worden overschreden, mogen aan de bebouwing, bedoeld in het eerste lid, niet worden aan gebracht. 7. De bebouwing, bedoeld in het eerste lid, moet worden afgedekt met daken, welke een helling hebben van ten mihste 45° en ten hoogste 521°. 8. In afwijking van het bepaalde in het zevende lid is het geoorloofd ten hoogste 15 van een gebouw of ge bouwencomplex met platte daken of platten af te dekken. Dakvensters zijn hierbij inbegrepen. 9. Burgemeester en Wethouders kunnen bepalen dat dakbedekkingen een kleineren of grooteren hoek dan in het zevende lid is genoemd moeten hebben en dat geen of een kleiner of grooter gedeelte van een gebouw of gebouwen complex dan is genoemd in het achtste lid met platte daken of met platten mag of moet worden afgedekt, indien zulks, naar hun oordeel, om redenen van architectonischen aard, wenschelijk is. Art. 5. 1. Op de, bij de in artikel 3 omschreven bebouwing be hoorende, ingevolge de kaart tot achterterrein bestemde, gronden mogen uitsluitend gebouwen worden opgericht ten dienste van de bestemming van het hoofdgebouw, met uitzondering van woon- en slaapvertrekken. 2. Het bebouwingspercentage bedraagt ten hoogste 75 3. De hoogte van gebouwen, bedoeld in het eerste lid, mag niet meer bedragen dan 3.50 m. 4. De gebouwen, bedoeld in het eerste lid, mogen worden opgericht met overschrijding van de achtergevelrooilijn naar de van den weg afgekeerde zijden. 5. De gebouwen, bedoeld in het eerste lid, mogen vlak worden afgedekt. Art. 6. 1. Op de gronden, welke ingevolge de kaart bestemd zijn voor industrieterrein, mogen uitsluitend gebouwen voor industrieele doeleinden, met inbegrip van kantoren, labora toria e. d., worden gebouwd. 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag per bedrijf één portierswoning worden gebouwd en mogen verder die woningen worden gebouwd, welke naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders voor een goeden gang van het bedrijf onmisbaar zijn. 3. Het bebouwingspercentage bedraagt ten hoogste 75 4. De voorgevels van de in het eerste lid bedoelde ge bouwen mogen zoodanig worden geplaatst, dat daarmede de voorgevelrooilijn naar de van den weg afgekeerde zijde

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 3