62 MAANDAG 2 SEPTEMBER 1946. Benoeming Directeur Gemeentelijke Volkscredietbank. (Frohwein e.a.) De heer Frohwein heeft bij zijn somtijds dagelijksche bezoeken aan de Volkscredietbank steeds bemerkt, dat niet de heer Kranenveld, die ten slotte een man zonder kennis was, maar de heer van Zanten in feite de leiding had, waarom spreker gaarne het voorstel van den heer Piena ondersteunt. De heer A. van Dijk acht het op zich zelf beschouwd niet moeilijk het voorstel van den heer Piena te ondersteunen. Deze zaak heeft echter verschillende kanten. Er zijn in dienst der gemeente meer voortreffelijke ambtenaren (b.v. verschillende hoofdambtenaren der Lichtfabrieken), wier promotie in den bezettingstijd ten gevolge van maatregelen van den bezetter moest uitblijven. Beteekent nu de onder steuning van het voorstel van den heer Piena, dat men ook in de andere gevallen, die waarschijnlijk binnenkort aan de orde zullen komen, dezelfde houding dient aan te nemen? Mevrouw Braggaar, die in waardeering voor den heer van Zanten niet onderdoet voor de overige raadsleden, is tegen het voorstel van den heer Piena, omdat zij haar stem heeft gegeven als commissaris van den Volkscredietbank aan het voorstel zooals het door het College wordt voor gesteld en zij zich haars inziens dient te houden aan het advies van de commissarissen der Volkscredietbank. De heer Menken zegt, dat de Raad in dezen inderdaad voorzichtig dient te zijn. Wanneer men dit bedoelt als een tegemoetkoming aan degenen, die min of meer gehandicapt zijn door de zuivering, dan zullen nog talrijke anderen zich aan dit geval optrekken. Bovendien is hier geen onrecht matige daad; het gebeurt immers meermalen dat na een tijdperk van vervanging degene, die vervangen heeft, be noemd wordtmaar dat gebeurt toch niet met terugwerkende kracht tot aan den datum, waarop de betrokkene als ver vanger in functie is getreden. Juist met het oog op de voor zichtigheid en op de andere gevallen, die zich nog kunnen voordoen, doet men het beste zich te houden aan het voorstel van het College, n.l. om aan deze benoeming terugwerkende kracht te verleenen tot 1 Januari 1946, overeenkomstig het standpunt ook van Commissarissen, welk voorstel alles zins billijk is te achten. De heer Hendriks zegt, dat het hem bekend is, dat in andere gemeenten promoties, welke tengevolge van de bezetting achterwege zijn gebleven, achteraf zijn verleend, met volledige terugwerkende kracht, bij wijze van rechts herstel. Men moet hier de koe bij de horens vatten en hier een praecedent scheppen, omdat men het anders voor die andere gevallen onmogelijk maakt om rechtsherstel te krijgen. Spreker acht het juist van belang, dat dit wel degelijk gebeurt. De heer Menken zegt, dat men er rekening mee moet houden, dat dit met rechtsherstel niets te maken heeft. Dit voorstel doet ook niets tekort aan de waardeering voor den heer van Zanten, want gedurende den tijd, dat hij de functie van Directeur waargenomen heeft, heeft hij het aan die functie verbonden salaris genoten. De heer Vos vraagt, waarom het dan van belang is, dat deze benoeming met terugwerkende kracht geschiedt. De heer Menken zegt, dat dit natuurlijk verband houdt met de bepaling van den pensioensgrondslag en met de toekenning van periodieke verhoogingen. De heer Vos zegt, dat benoeming met terugwerkende kracht de gemeente dus direct geen extra-salaris kost. De heer Menken wijst voornamelijk op het feit, dat het een praecedent zou vormen. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer Piena, luidende: „Ondergeteekende stelt voor de benoeming van den Heer J. A. van Zanten als Directeur van de Gemeentelijke Volks credietbank te doen ingaan op 5 Mei 1945." Het voorstel van den heer Piena wordt aangenomen met 16 tegen 8 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Hendriks, D. J. van Dijk, Smit, Frohwein, van Oijen, A. van Dijk, Koesoemo Oetoyo, Benoeming Directeur Gemeentelijke Volkscredietbank; e.a. (A. van Dijk e.a.) Vos, mevrouw van Traa, de heeren Piena, van Weizen, van Stralen, Ligtvoet, Goslings, Huurman en Stokman. Tegen stemmen: de heeren Wittenaar, Gobée, Leicher, Jongeleen, van Schaik, Riedel, Menken en mevrouw Braggaar. Wordt benoemd met algemeene (24) stemmen J. A. van Zanten, zulks met ingang van 5 Mei 1945. De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor de genomen moeite. Vn. Praeadvies op het verzoek van Mej. A. B. W. Jonquière om ontslag als onderwijzeres in liet teekenen aan de meisjes school voor u.l.o. (125) Vo. Praeadvies op het verzoek van Mej. N. H. Mak om ontslag als onderwijzeres in de lichamelijke oefening bij het openbaar lager onderwijs. (126) VII. Voorstel tot het beschikbaarstellen van gelden ten behoeve van het opruimen van den bunker op de speelplaats van de school aan de Boommarkt. (106) VIII. Voorstel tot het beschikbaarstellen van gelden ten behoeve van den bouw van een schaftlokaal op het bagger- stalenterrein aan de Zijl. (167) IX. Voorstel tot het beschikbaarstellen van gelden ten behoeve van het aanbrengen van eenige verbeteringen aan de inrichting voor de behandeling van personen, die met scabies zijn besmet. (106) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen Vn, Vo, VII tot en met IX besloten. X. Voorstel inzake het beschikbaarstellen van gelden ten behoeve van het treffen van voorzieningen aan het gebouw van de Stedelijke Werkinrichting in verband met de tijdelijke huisvesting van vrijgelaten politieke delinquenten en het in dienst nemen van een maatschappelijk werkster ten behoeve van de leiding van dat doorgangshuis. (109) Den heer A. van Dijk is het nog niet geheel duidelijk, waarom in dit geval de te benoemen sociale werkster moet worden bijgestaan door den directeur van de Stedelijke Werkinrichting. Zou het geen aanbeveling verdienen, vraagt spreker, juist den directeur te doen bijstaan door deze sociale werkster en zou het zelfs niet nog beter zijn, den directeur alleen met het werk te belasten? Hoewel het niet rechtstreeks met dit voorstel verband houdt, zou spreker gaarne willen vernemen, hoe het thans met de Stedelijke Werkinrichting zelf is gesteld, waarnaar spreker ook zou kunnen vragen bij volgnummer 708 van de begrooting, die bij punt 19 der agenda aan de orde wordt gesteld en waarop voor deze inrichting een crediet van 11.469.wordt aangevraagd. Gaarne zou spreker ver nemen, waarvoor deze gelden nu worden besteed, alsmede in hoeverre de overeenkomst met het Leger des Heils, welke krachten het raadsbesluit van 18 November 1940 is gesloten, nog van kracht is. De heer van Stralen verklaart namens de fractie van de illegaliteit, dat deze weliswaar door de omstandigheden daartoe gedrongen voor dit voorstel zal stemmen, doch dat zij duidelijk naar voren wenscht te brengen, dat zij het met den geheelen gang van zaken ten aanzien van het probleem van de politieke delinquenten niet eens is. De heer Menken zegt, dat men in deze materie min of meer afhankelijk is van de ook nog maar matige ervaring, die het Bureau Toezicht Politieke delinquenten ten dezen heeft en dat men dus, steunende op deze matige ervaring, rekening houden moet met een toeloop van eenige tientallen personen, die daar ondergebracht zullen moeten worden. Op grond daarvan is men gekomen tot deze oplossing, dat er zullen zijn een vrouwenafdeeling en een mannenafdeeling waarbij een maatschappelijke werkster werd aangesteld voor de huiselijke leiding, om eenigszins een huiselijke sfeer te scheppen. Deze maatschappelijke werkster zal echter ook contact hebben te leggen, in het belang van de daar onder gebrachte personen, met de organen buiten de Stedelijke Werkinrichting op het gebied van huisvesting, tewerkstelling, enz. De bedoeling is den Directeur van de Werkinrichting

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 4