48 MAANDAG 17 JUNI 1946. Installatie van Jhr. Mr. F. H. van Kinschot als Burgemeester. (Voorzitter e.a.) wezig is. Nog altijd is besturen vooruitzien. En hoe onzeker de toekomst ook is, het bestuur is geroepen, met open oog waakzaam te zijn en ondanks de ongunst der tijden vol te houden met alle energie waarover het beschikt. Juist de geschiedenis van deze stad bewijst duidelijk, dat de wil tot volharding het uiteindelijk wint. Teruggekomen naar de stad, waar ik mijn wetenschappe lijke vorming ontving, gevoel ik er tenslotte behoefte aan, van deze plaats en op dit voor mij zoo gewichtige moment een eerbiedigen groet te brengen aan de aloude alma mater, de roemrijke Universiteit, sieraad van de stad en van ons Vaderland, die vooral in de laatste jaren vele lauweren heeft toegevoegd aan de tallooze, waardoor zij zich in den loop der eeuwen heeft onderscheiden. Dat ik nu in de hoedanigheid van Burgemeester van Leiden het contact met deze eerbied waardige instelling en haar professoren weer mag opnemen, vervult mij met diepe vreugde. Het doet mij dan ook bijzonder veel genoegen hier aan wezig te zien den President Curator en den Rector Magnificus van onze Universiteit, wier tegenwoordigheid ik wel mag opvatten als een hernieuwd blijk van medeleven van deze instelling met de gebeurtenissen van onze stad. Zoo ook kan ik thans tot mijn groote voldoening de banden verstevigen, waarmede ik sedert mijn studententijd aan het Leidsche studentencorps verbonden ben. Ik twijfel niet, of ook mijn gezin zal zich hier spoedig thuis gevoelen. Het zal ons sterken in onzen arbeid, wanneer Leiden ons wil tegemoet treden op dezelfde welwillende wijze, waarop dit het geval was met de bevolking van Alkmaar; deze heeft ons gedurende mijn ambtsperiode en speciaal in de moeilijke oorlogsjaren, in al haar lagen zóó bevoorrecht met haar warme vriendschap en groote sympathie, dat wij daaraan de meest aangename en dankbare herinneringen zullen bewaren. Dat wij prijs stellen op een goede verstandhouding ook met de studentenwereld in Leiden, die hier van ouds een zoo bijzondere plaats inneemt, spreekt wel vanzelf. Dit zeggende, mag ik mij wel veroorloven, in herinnering te brengen het oogenblik, waarop ik als Burgemeester van Alkmaar voor het eerst in officieel contact mocht treden met Leiden, bij de viering n.l. van het 3 Octoberfeest in 1938, waar Alkmaar en de 8 Octobervereeniging waren genoodigd. Dat ik thans als Burgemeester van Leiden langs dezen weg in de toekomst met Alkmaar in verbinding kan blijven, Verheugt mij in hooge mate. Met den wensch dat God mij de kracht moge schenken om dit ambt te vervullen op een wijze, die deze stad waardig is en die mij in staat stelt te beantwoorden aan de ver wachtingen, die Gij allen van mij koestert in het belang van deze goede stad, moge ik mijn eerste rede in deze Raadzaal beëindigen. (Teeltenen van instemming.) Mevrouw Braggaar houdt de volgende toespraak: Mijnheer de Burgemeester. Als oudste lid van den Raad in zittingsjaren valt mij de eer te beurt, U te feliciteeren met Uw benoeming tot Burgemeester van Leiden. Het heeft lang geduurd voordat dit besluit werd genomen. Wij, leden van den Tijdelijken Gemeenteraad, vroegen ons wel eens af of wij als zoodanig nog wel het genoegen zouden smaken een volledig College van Burgemeester en Wet houders achter de tafel van het College te zien plaats nemen. Dit was geen uitvloeisel van nieuwsgierigheid, doch een gevolg van het verlangen om het gemeentebestuur weer zoo spoedig mogelijk volledig te zien. Er is hier, evenals elders, door de bezettende macht en haar geestverwanten zooveel ontwricht en zooveel kwaad gesticht, dat het stadsbestuur na de bevrijding nog een reeks maanden moeilijk zijn taak heeft kunnen vervullen. Behalve de door den vijand teweeggebrachte moeilijkheden, waren hier nog andere factoren, die tot het optreden van den Tijdelijken Gemeenteraad, een belemmering opleverden voor een krachtige ontplooiing van een democratisch bewind. Men kan zich voorstellen, dat het voor ons een historisch moment was, toen wij op 12 November 1945 vier Wethouders uit ons midden kozen (van wie helaas één, n.l. de heer Verweij, die zooveel voor onze gemeente heeft gedaan, ons door den dood is ontvallen); met het kiezen van deze vier Wet houders luidden wij het begin in van een democratische wijze van behandelen van de gemeentezaken. Vrij wat belangrijke voorstellen zijn door deze Wethouders voorbereid en door den Raad besproken en goedgekeurd. Vele benoemingen hebben plaats gevonden, waaronder voor het stadsbestuur uiterst gewichtige. Ik denk daarbij aller eerst aan de benoeming van onzen Gemeente-Secretaris. Installatie van Jhr. Mr. F. H. van Kinschot als Burgemeester. (Braggaar e.a.) Zoo is hier het democratisch stadsbestuur weer op gang gebracht. Mijnheer van Kinschot. Nu U tot Burgemeester van Leiden is benoemd, is het College van Burgemeester en Wethouders geheel volledig en kan het zich, nu „bet puin ruimen" zooals een onzer Ministers eenigen tijd geleden zeide, achter den rug is, met volle kracht gaan geven aan den opbouw van onze stad. Aan den opbouw in velerlei zin: in de eerste plaats in stoffelijk opzicht; immers, er moeten hier zeer vele woningen gebouwd worden, terwijl de financieele toestand allerzorgelijkst is, in de tweede plaats in geestelijk opzicht, want zeer vele goede eigenschappen zijn helaas teloor gegaan, terwijl wij tevens hebben gezien, lioevele tekortkomingen op cultureel gebied er bij onze bevolking te verhelpen zijn. Mijnheer de Burgemeester. Het is tot ver buiten onze grenzen bekend, dat onze stad een uitnemende Universiteit bezit, doch haar belangen behoef ik bij U niet aan te bevelen, zooals ik zooeven reeds uit Uw woorden heb vernomen. Mogelijk is minder bekend het feit daarom wordt het wel eens over het hoofd gezien dat Leiden een zeer groote arbeidersbevolking bezit die in het verleden in hooge mate heeft geleden door de opvattingen der toenmalige macht hebbers. Reeds is er wel iets van dit leed door verbeterde sociale verhoudingen en door woningbouw verholpen. Toch schrijnt dit oude kwaad nog steeds en is het door den vooruitgang nog niet weggenomen, zooals dat in andere plaatsen van ons land het geval is. Dit is een feit, Mijnheer de Burgemeester, dat ik bijzonder in Uw aandacht aanbeveel. Straks zullen ook hier nieuwe Raadsleden gekozen zijn. Ik hoop, dat de nieuwe Raad in U mag zien een Voorzitter van het College van Burgemeester en Wethouders en van den Raad, wien de zorgen van het stadsbestuur zeer ter harte zullen gaan. In den te kiezen Raad zullen belangrijke zaken van materieelen en geestelijken aard aan de orde komen. Alzoo is de taak van Burgemeester van Leiden niet licht te noemen. Uw aandacht zal gevraagd worden op velerlei gebied, o. a. voor de talrijke bedrijven in onze stad, welke met onze belangen ten nauwste samenhangen, voor handel en verkeer, voor markten en veilingen, voor de neringdoenden, doch niet minder voor de materieele zorg voor de gesteunden en de ouden van dagen, voor de volkshuisvesting en voor het onderwijs. In dit opzicht zullen wij U beoordeelen naar Uw daden. Vaak zult U voor de vraag gesteld worden, welken weg U zult moeten kiezen. Moge Uw keuze zóó zijn, dat de bevolking van onze goede stad Leiden het een geluk gaat achten, U tot Burgemeester te hebben. En mogen U en Uw gezin zich hier spoedig thuis gevoelen. (Teekenen van instemming.) De heer I). J. van Dijk: Mijnheer de Voorzitter. Als voorzitter van de fractie van de Partij van den Arbeid acht ik het mijn plicht de navolgende verklaring af te leggen. Het was de Regeering bekend, dat de fractie van de Partij van den Arbeid de grootste fractie in den Raad vormt. En al is de Partij van den Arbeid door de wijze van samen stelling van dezen tijdelijken Gemeenteraad hier met 19 leden onevenredig sterk vertegenwoordigd, desalniettemin valt er met stelligheid op te rekenen, dat onze fractie in den nieuw te verkiezen Gemeenteraad de grootste zal zijn; de uitslag der verkiezingen voor de Provinciale Staten heeft duidelijk doen uitkomen, dat een zeer groot gedeelte der Leidsche bevolking een zeer vooruitstrevende socialistische politiek voorstaat. Het heeft de fractie van de Partij van den Arbeid dan ook uiterst pijnlijk getroffen, dat de Regeering het ambt van Burgemeester van Leiden niet heeft willen verleenen aan een voorstander van het democratisch socialisme. Ik wensch dit in alle openhartigheid hier duidelijk uit te spreken, hoewel ik mij er ten volle van bewust ben, dat dit in een zoo hartelijke sfeer als in deze zaal heerscht ter gelegenheid van de installatie van onzen nieuwen Burgemeester een storend geluid kan worden genoemd. Namens onze geheele fractie wensch ik dan ook met den meesten nadruk te verklaren, dat dit woord van protest zich in geenen deele richt tot den persoon van onzen nieuwen Burgemeester. Nu deze benoeming eenmaal is geschied, wenschen wij U, Burgemeester van Kinschot, een zeer gelukkige ambtsperiode toe, gelukkig zoowel voor U zelf als voor onze stad. En op de loyale medewerking van de fractie van de Partij van den Arbeid bij het behartigen van de belangen van onze gemeente kunt U rekenen. Ons protest

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 4