GEMEENTE LEIDEN. 11 INGEKOMEN STUKKEN N°. 32. Leiden, 14 Maart 1946. Toen op 10 Mei 1940 de oorlog met Duitschland uitbrak verkeerde de opheffing van de Burgerlijke instelling van Weldadigheid, Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon en de samenvoeging van de burgerlijke armenzorg en de zorg voor valide werkloozen tot één dienst, in een gevorderd stadium van voorbereiding. De voorbereiding van de opheffing van de Burgerlijke instelling van Weldadigheid hield verband met de zeer groote toeneming van de armenzorg van overheidswege tengevolge van de economische omstandigheden na den eersten wereld oorlog. Die toeneming drong naar een directe zeggenschap van het Gemeentebestuur met betrekking tot de armenzorg. Deze zeggenschap kon slechts ten volle bereikt worden, indien de autonome burgerlijke instelling van weldadigheid werd opgeheven. Immers, zoolang een burgerlijke instelling van weldadigheid met de armenzorg belast is, kan slechts van een indirecte zeggenschap van het gemeentebestuur sprake zijn, gebaseerd op het fourneeren van de voor de armenzorg benoodigde gelden. Het lag voor de hand, dat, bij opheffing van de burgerlijke instelling van weldadigheid, tot een samenvoeging van de armenzorg en de werkloozenzorg zou worden overgegaan. Beide vormen van zorg vereischen uit den aard der zaak nauwe samenwerking van de organen, welke met die zorg zijn belast. Door een combinatie zou een meer efficiënte samen werking kunnen worden verkregen. Aan het einde van het jaar 1942 was de voorbereiding zoover gereed, dat tot opheffing van de burgerlijke instelling van weldadigheid met ingang van 1 Januari 1943 kon worden overgegaan. Die opheffing had plaats bij besluit van den Burgemeester, waarnemende de taak van den Gemeenteraad, van 17 December 1942. Bij dat besluit werd tevens ingetrokken het besluit van 2 December 1929 (Gemeenteblad No. 27), houdende reglement voor de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon te Leiden, zooals deze ver ordening nader was gewijzigd. De werkzaamheden be treffende de armenzorg werden voorloopig door den dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon voortgezet. Bij besluit van den Burgemeester, waarnemende de taak van den Gemeenteraad, van 16 Maart 1944 werden de dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon en de dienst voor Sociale Zaken tot één dienst samengevoegd en een reglement voor den gecombineerden dienst, genaamd Dienst voor Ge- meenschapszorg, vastgesteld. Uit het vorenstaande blijkt, dat er, hoewel het besluit tot opheffing van de burgerlijke instelling van weldadigheid en dat tot concentratie van de armenzorg en de werkloozen zorg in den dienst voor Gemeenschapszorg tijdens de be zetting zijn genomen, daarin geen aanleiding is gelegen om op die besluiten terug te komen. Het reglement voor den dienst voor Gemeenschapszorg kan echter niet gehandhaafd blijven. Het is niet in over eenstemming met de herstelde verhoudingen en vertoont ook in ander opzicht de kenmerken van den tijd waarin het tot stand is gekomen. Ook de naam van den dienst, dient o.i. veranderd te worden. „Dienst voor Sociale Zaken" lijkt ons een duidelijker aanduiding van de werkzaamheden, met welke de dienst is belast. Een ontwerp van een nieuw reglement bieden wij U hieronder ter vaststelling aan. Tot toelichting van dat reglement diene het volgende. De Armenwet draagt, bij gebreke van een burgerlijke instelling in de gemeente, de armenzorg op aan Burgemeester en Wethouders. Deze beslissen zonder beroep op verzoeken om ondersteuning. De vraag of, en zoo ja, tot welk bedrag en in welken vorm ondersteuning wordt verleend, wordt derhalve van geval tot geval beantwoord door Burgemeester en Wethouders. Verder bevat de wet richtlijnen voor de ondersteuning van armlastigen en draagt zij ook het verhaal van kosten van armenverzorging aan Burgemeester en Wethouders op. De Gemeenteraad heeft dus met betrekking tot de ondersteuning van armlastigen geen andere bemoeienis, dan het beschikbaar stellen van de voor de armenzorg benoodigde gelden. Een uitzondering maakt hierop de geneeskundige armenverzorging; deze wordt ingevolge de wet bij verordening geregeld. Het ontworpen reglement houdt met een en ander rekening. Ten opzichte van de financieele ondersteuning van valide werkloozen heeft de Gemeenteraad eveneens geen zeggen schap meer. De normen, volgens welke deze ondersteuning plaats heeft, worden door het Eijk vastgesteld; het Eijk geeft tevens voorschriften met betrekking tot het verleenen van die ondersteuning. Het ontworpen reglement bepaalt er zich mitsdien toe een dienst te formeeren, aan welken de werkzaamheden be treffende de beide soorten van ondersteuning, behalve de beslissingen omtrent de ondersteuning en het verhaal, die aan Burgemeester en Wethouders moeten blijven, worden opgedragen. Na deze toelichting kan met de volgende opmerkingen worden volstaan. Artikel 1 van het ontworpen reglement somt de werkzaamheden van den dienst op, de artikelen 2, 3, 4 en 5 regelen de organisatie van den dienst. Het aantal raadsleden in de Commissie van Advies is beperkt tot ten hoogste drie, omdat het noodzakelijk is, in een commissie als de onderhavige een zoo groot mogelijk aantal deskundigen op het gebied van de sociale zorg te kunnen opnemen. Wij geven U alsnu in overweging: I. de naam van den dienst voor Gemeenschapszorg te wijzigen in: Dienst voor Sociale Zaken te Leiden. II. vast te stellen de volgende verordening: VERORDENING, betreffende den Dienst voor Sociale Zaken te Leiden. Artikel 1. De Dienst voor Sociale Zaken is belast met: a. het voorbereiden en uitvoeren van de besluiten van Burgemeester en Wethouders op aanvragen om onder steuning ingevolge de Armenwet, het voorbereiden en uit voeren van de besluiten van Burgemeester en Wethouders in zake verhaal van kosten van armenverzorging als bedoeld bij artikel 63 van de Armenwet, zoomede met het houden van toezicht op de ondersteunden; b. het toepassen van de regelingen betreffende het ver leenen van geldelijke uitkeeringen aan valide werkloozen; c. alle andere werkzaamheden, welke Burgemeester en Wethouders aan den dienst opdragen. Art. 2. 1. Aan het hoofd van den dienst staat een directeur. 2. Verder is aan den dienst het personeel verbonden, dat Burgemeester en Wethouders noodig oordeelen. Art. 3. 1. De directeur wordt benoemd en ontslagen door den Gemeenteraad. 2. Zijn vervanging wordt door Burgemeester en Wethouders geregeld. Art. 4. 1. Een commissie van advies dient Burgemeester en Wethouders, hetzij desgevraagd hetzij uit eigen beweging, van voorlichting met betrekking tot vraagstukken van algemeenen aard, welke den werkkring van den dienst aangaan. 2. De commissie bestaat uit elf leden. Een der leden, door Burgemeester en Wethouders uit hun midden aan te wijzen, is voorzitter. De overige leden worden benoemd door den Gemeenteraad; ten hoogste drie dezer leden mogen uit den Gemeenteraad worden benoemd. 3. Voor elke benoeming, dienen Burgemeester en Wet houders, na raadpleging van de commissie, een aanbeveling van twee personen aan den Gemeenteraad in. 4. De door den Gemeenteraad benoemde leden hebben zitting voor vier jaren. Zij treden tegelijk af. Indien echter een lid der commissie, tevens lid van den Gemeenteraad, uit den Gemeenteraad treedt, houdt het tegelijk op lid van de commissie te zijn. 5. Zij, die ter vervulling van een buiten periodieke af treding opengevallen plaats zijn benoemd, treden af met de eerstvolgende periodieke aftreding. 6. De werkwijze van de commissie wordt geregeld bij een door de commissie vast te stellen reglement. Het regle ment behoeft de goedkeuring van Burgemeester en Wet houders. 7. De commissie wordt bijgestaan door een secretaris, door Burgemeester en Wethouders uit de ambtenaren ter Secretarie aan te wijzen. Art. 5. De verdere organisatie en de werkwijze van den dienst worden geregeld door Burgemeester en Wethouders.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1946 | | pagina 1