38« Art. III. Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1946. III. BURGEMEESTER en WETHOUDEES van LEIDEN Uitoefenende de bevoegdheden van den Gemeenteraad op grond van artikel 5, lid 1, van het Besluit Tijdelijke Voor ziening Bestuur Provinciën en Gemeenten; BESLUITEN: vast te stellen de volgende verordening: VERORDENING, tot wijziging van de verordening van 13 Februari 1939 Ge meenteblad No. 2), regelende de gevallen, waarin en de voorwaarden, waaronder door of vanwege de gemeente Leiden indienstneming op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht kan plaats hebben, laatstelijk ge wijzigd bij verordening van 22 Juli 1943 (Ge meenteblad No. 25). Artikel I. In artikel 34, tweede lid wordt in plaats van „artikel 25, tweede lid, sub 2°" gelezen „artikel 25, eerste lid, sub 2°". Art. II. Artikel 36 van bovengenoemde verordening wordt gelezen als volgt: Art. 36. 1. Indien de ziekte of het ongeval in verband met zijn dienstbetrekking is ontstaan, ontvangt de arbeider, voor zoover voor hem niet een regeling geldt, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, sub 2°, der Ziektewet, over den tijd, dat hij dientengevolge verhinderd is te werken, doch niet langer dan 26 weken, boven de uitkeering, welke hem in gevolge een wettelijke verzekering of de artikelen 34, tweede lid, en 35 toekomt, een verhooging. Deze verhooging is gelijk aan het volle loon van den arbeider, verminderd met het bedrag van bedoelde uitkeering. Indien de arbeider na afloop van de in den eersten volzin bedoelde 26 weken, dan wel na zijn ontslag, na afloop van dien termijn, terzake van de ziekte of het ongeval gedeeltelijk of geheel ongeschikt is tot werken, ontvangt hij, wanneer hij te dier zake geen aanspraak op een uitkeering krachtens een wettelijke ziekte- of ongevallenverzekering heeft, gedurende den tijd van zijn gedeeltelijke of geheele ongeschiktheid tot werken een uitkeering tot zoodanig bedrag als hem krachtens de Onge vallenwet 1921 zou toekomen, indien hij daaraan recht op uitkeering kon ontleenen. 2. Onverminderd het bepaalde in art. 39bis heeft de arbeider in het geval, bedoeld in het eerste lid, voorts aan spraak op vrije genees- en heelkundige behandeling op den voet van de bepalingen der Ongevallenwet 1921. 3. Indien de arbeider tengevolge van de ziekte of het ongeval, bedoeld in het eerste lid, overlijdt, ontvangen zijn nagelaten betrekkingen, wanneer zij te dier zake geen aan spraak op een uitkeering krachtens een wettelijke ongevallen verzekering hebben, een uitkeering tot zoodanig bedrag en tot zoodanig tijdstip als hun krachtens de Ongevallenwet 1921 zou toekomen, indien zij daaraan recht op uitkeering konden ontleenen. 4. Ten aanzien van bepaalde arbeiders of groepen van arbeiders en overigens in zeer bijzondere gevallen kan door Burgemeester en Wethouders een van de in het eerste en tweede lid afwijkende regeling getroffen worden. Art. III. Na art. 39 wordt een nieuw artikel 39bis ingevoegd, luidende als volgt: Art. 39bis. 1. De in de gestichten „Endegeest" c.a. inwonende arbeider heeft recht op geneeskundige verzorging en geldelijke uit keering bij overlijden, overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens het Ziekenfondsenbesluit, echter zonder vrije artsenkeuze. 2. Ten behoeve van den niet-inwonenden arbeider der gestichten „Endegeest" c.a. wordt van gemeentewege een vrijwillige verzekering met als voorwerp geneeskundige ver zorging en geldelijke uitkeering bij overlijden afgesloten. Verstrekkingen waarop krachtens de verplichte verzekering ingevolge het Ziekenfondsenbesluit wel, doch krachtens deze vrijwillige verzekering geen aanspraak kan worden gemaakt, zullen door of vanwege de gemeente worden verleend. Burgemeester en Wethouders bepalen welk gedeelte van de premie tot een maximum van 2 van het loon op den arbeider zal worden verhaald. Art. IV. Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1946. IV. BUEGEMEESTEE en WETHOUDEES van LEIDEN Uitoefenende de bevoegdheden van den Gemeenteraad op grond van artikel 5, lid 1, van het Besluit Tijdelijke Voor ziening Bestuur Provinciën en Gemeenten; BESLUITEN: vast te stellen de volgende verordening: VERORDENING, tot wijziging van de verordening van 4 September 1934 Ge meenteblad No. 30), houdende regeling van den rechts toestand van de ambtenaren en werklieden in dienst der gemeente Leiden, laatstelijk gewijzigd bij verordening van 11 Januari 1945 Gemeenteblad No. 2). Artikel I. In artikel 59 van bovengenoemde verordening worden de volgende wijzigingen aangebracht: a. aan lid 4 wordt de volgende zinsnede toegevoegd: „Indien de ziekte of het ongeval, bedoeld in den vorigen volzin, ook na het ontslag van den ambtenaar/werkman nog gedeeltelijke of geheele ongeschiktheid tot werken ten gevolge heeft, ontvangt hij, wanneer hij te dier zake geen aanspraak heeft op een uitkeering krachtens een wettelijke ziekte- of ongevallenverzekering of op een pensioen krachtens de Pensioenwet 1922 (Staatsblad No. 240), gedurende den tijd van zijn gedeeltelijke of geheele ongeschiktheid tot werken een uitkeering tot zoodanig bedrag als hem krachtens de Ongevallenwet 1921 zou toekomen, indien hij daaraan recht op uitkeering kon ontleenen". b. lid 5 wordt gelezen als volgt: „5. De inwonende ambte naar/werkman van de gestichten „Endegeest", „Voorgeest" en „Ehijngeest" heeft recht op geneeskundige verzorging overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens het Zieken fondsenbesluit, echter zonder vrije artsenkeuze". c. aan het artikel wordt een nieuw lid 7 toegevoegd, luidende: „7. Indien de ambtenaar/werkman tengevolge van de ziekte of het ongeval, bedoeld in het vierde lid, overlijdt, ontvangen zijn nagelaten betrekkingen, wanneer zij te dier zake geen aanspraak op een uitkeering krachtens een der Ongevallenwetten of op een pensioen krachtens de Pensioen wet 1922 (Staatsblad No. 240) hebben, een uitkeering tot zoodanig bedrag en tot zoodanig tijdstip als hun krachtens de Ongevallenwet 1921 zou toekomen, indien zij daaraan recht op uitkeering konden ontleenen". Art. II. In artikel 68 wordt tusschen de woorden „dan geschiedt" en „deze verpleging" ingevoegd: „onverminderd het be paalde in artikel 59, lid 5". Art. III. Deze verordening treedt op 1 Januari 1946 in werking. N°. 108. Leiden, 25 October 1945. De 5 Mei Vereeniging heeft verzocht haar voor een bijeen komst op 29 October 1945 den foyer der Stadsgehoorzaal kosteloos in gebruik af te staan. Aangezien Burgemeester en Wethouders van oordeel zijn dat voor dit doel een kostelooze ingebruikgeving gewettigd is, hebben zij op 25 October 1945 het volgende besluit genomeu BUEGEMEESTER en WETHOUDEES van LEIDEN; Uitoefenende de bevoegdheden van den Gemeenteraad op grond van artikel 5, lid 1, van het Besluit Tijdelijke Voor ziening Bestuur Provinciën en Gemeenten; BESLUITEN: aan de 5 Mei Vereeniging te Leiden den foyer in de Stads gehoorzaal voor den avond van 29 October 1945 kosteloos in gebruik af te staan, met dien verstande dat de kosten van de verlichting en bewaking tegen brand voor rekening van de Vereeniging zullen komen. N°. 109. Leiden, 25 October 1945. Naar aanleiding van een door J. C. van Schaik gedaan verzoek om ontslag als hoofd van de opleidingsschool voor u.l.o. aan den Maresingel hebben Burgemeester en Wet houders op 25 October 1945 het volgende besluit genomen:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1945 | | pagina 5