12 sectie N, nis. 180 ged., 1079 ged. en 1080 ged., groot 3.39.39 ha, voor een pachtsom 680.per jaar; 5°. de perceelen grond bij den Lage Morschweg, sectie P, nis. 247, 248 en 1036 ged., groot 2.08.80 ha, voor een pachtsom van 271,40 per jaar; 6°. de perceelen grond aan den Roomburgerweg, sectie O, nis. 133 t/m. 140, groot 2.49.70 ha, voor een pachtsom van 337,10 per jaar; 7°. de perceelen grond in den Cronesteinschepolder, sectie O, nis. 229, 930 en 1056, groot 2.180.20 ha, voor een pachtsom van 364.per jaar; 8°. de bermen van de spoorbaan in den Stadspolder, sectie N, nis. 169 ged., 175 ged. en 176 ged., groot 0.98.00 ha, voor een pachtsom van 75.per jaar; 9°. de perceelen grond bij de Nachtegaallaan, gemeente Oegstgeeït, sectie E, nis. 42 ged., 2536 ged. en 2538, groot 3.95.58 ha, voor een pachtsom van 514,25 per jaar; 10°. de perceelen grond aan de trambaan Leiden-Wassenaar, gemeente Oegstgeest, sectie E, nis. 2575 ged. en 2511 ged., groot 2.08.00 ha, voor een pachtsom van 200.per jaar; B. aan de Leidsche Volkstuindersvereeniging „Ons Genoegen" 1°. de perceelen grond ten noorden van den Lage Rijndijk, sectie K, no. 592 en sectie N, nis. 201 ged., 202 ged. en 1099 ged., groot 0.72.16 ha, voor een pachtsom van 40.per jaar; 2°. het perceel grond ten noorden van den Lage Rijndijk, sectie N, no. 173, groot 2.52.80 ha, voor een pachtsom van 227,50 per jaar; 3°. het perceel grond bij de spoorbaan in den Stadspolder, sectie N, no. 174, groot 2.50.00 ha, voor een pachtsom van 225.per jaar; 4°. het perceel grond ten noorden van den Lage Rijndijk, sectie N, no. 1073, groot 1.41.19 ha, voor een pachtsom van 127.per jaar; C. aan de Leidsche Volkstuindersvereeniging P. Clos en Leembruggen de perceelen grond in den Stadspolder, sectie N, nis. 128 ged., 147 ged. en 145 ged., groot 1-27.60 ha, voor een pachtsom van 140,25 per jaar; D. aan het Departement Leiden van het Nut van het Algemeen: 1°. de perceelen grond bij den Hooge Rijndijk, sectie M, nis. 987 en 6538 ged., groot 1.77.30 ha, voor een pachtsom van 213,36 per jaar; 2°. de perceelen grond bij de Roomburgerwetering, sectie O, nis. 92 t/m. 106 en 1394, groot 2.23.13 ha, voor een pachtsom van 335.per jaar; 3°. de perceelen grond in den Stadspolder, sectie N, nis. 140 en 141, groot 1.97.20 ha, voor een pachtsom van 240.per jaar; een en ander voor den tijd van een jaar, ingegaan 1 Januari 1945, en onder de bestaande voorwaarden. N°. 23. Leiden, 1 Maart 1945. Tengevolge van verschillende uit de buitengewone tijds omstandigheden voortvloeiende uitgaven moet volgn. 337. „Reisgeld voor passanten en overige uitgaven der politie" met 1.600.worden verhoogd. Vermits van de op dit volgnummer betaalde reis- en verblijfkosten 300.— van het Rijk e.a. wordt terug ontvangen, bedraagt de eigenlijke verhooging tenslotte 1.300.—. Mitsdien heeft de Burgemeester op 1 Maart 1945 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN; Op grond van artikel 3 van de verordening van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening; BESLUIT: behoudens goedkeuring van den Commissaris der Provincie door vaststelling van den bij dit besluit behoorenden staat no. 53, model D, tot wijziging van de gemeentebegrooting, dienst 1944, een bedrag van 1.600.beschikbaar te stellen voor de hoogere kosten op volgn. 337 „Reisgeld voor pas santen en overige uitgaven der politie". N°. 24. Leiden, 8 Maart 1945. Met ingang van 4 December j .1. werd Ir A. M. Overeynder, voorloopig voor den tijd van drie maanden, benoemd tot tijdelijk leeraar in de wiskunde aan de Hoogere Burger school met 5-jarigen cursus. Aangezien het noodig bleek deze tijdelijke voorziening langer dan drie maanden te doen voortduren, heeft de Burgemeester op 8 Maart 1945 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN; Op grond van artikel 3 van de verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening BESLUIT: alsnog te rekenen met ingang van 4 December 1944, tot wederopzeggens, doch uiterlijk voor den verderen duur van den cursus 19441945, de aanstelling van Ir A. M. Overeynder tot tijdelijk leeraar in de wiskunde aan de Hoogere Burger school met 5-jarigen cursus, te bekrachtigen. N°- 25. Leiden, 8 Maart 1945. Bij zijn besluit van 23 November 1944 (Ingek. Stukken No. 172) besloot de Burgemeester om, zoo noodig, gedurende het le kwartaal 1945, kasgeldleeningen aan te gaan tot een maximaal bedrag van 2.000.000,—, welk bedrag bij zijn besluit van 2 Februari 1945 (Ingek. Stukken No. 9) werd verhoogd met 1.000.000,— en alzoo werd gebracht op 3.000.000,—. Evenals over het le kwartaal zullen, tengevolge van de aanzienlijke daling van de inkomsten van de Stedelijke Lichtfabrieken door de stopzetting van de levering van gas en electriciteit, ook gedurende het 2e kwartaal de salarissen van het personeel rechtstreeks uit de gemeentekas moeten worden betaald; evenmin kunnen gelden bij den Gemeente- Ontvanger worden gedeponeerd. De hoogere uitgaaf terzake wordt voor het 2e kwartaal op rond 200.000,geraamd, de mindere ontvangst op rond 300.000,—. Vervolgens zal over het 2e kwartaal door toeneming van het aantal werkloozen en ondersteunden aan den Dienst voor Gemeenschapszorg rond 180.000,meer aan sub siedie moeten worden uitgekeerd dan aanvankelijk geraamd was. Voorts moet aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds wegens restitutie van pensioenen een bedrag van rond 200.000,worden uitgekeerd. Aan rente en aflossing van vaste geldleeningen moet ge rekend worden op een uitgaaf, gedurende het 2e kwartaal van 596.310, Ten slotte komen de ontvangsten traag binnen, terwijl ter zake van verschillende rechten, o.m. markt-, haven-, lig- en bruggelden, belasting openbare vermakelijkheden, de ontvangsten op nihil moeten worden uitgetrokken. Met het oog op een en ander wordt het noodzakelijk ge acht het maximaal bedrag, dat gedurende het 2e kwartaal 1945 de kasschuld zal mogen beloopen vast te stellen op 5.000.000,—. Mitsdien heeft de Burgemeester op 8 Maart 1945 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN; Op grond van artikel 3 van de verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied N°. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening; BESLUIT: behoudens goedkeuring van den Commissaris der Provincie gedurende het 2e kwartaal 1945, zoo noodig, kasgeldleeningen aan te gaan tot zoodanig bedrag, dat op geen enkel tijd stip in dat kwartaal, de kasschuld, met inbegrip van het in rekening-courant bij de N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten op te nemen bedrag, de som van ƒ5.000.000, te boven gaat en verder onder de voorwaarden als door hem zullen worden gesteld en met in achtneming van de door den Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën voorgeschreven rentenormen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1945 | | pagina 2