GEMEENTE LEIDEN. 1 INGEKOMEN STUKKEN. N°. 1. Leiden, 8 Januari 1945. De hand over hand toenemende roof van hout uit de parken en plantsoenen maakt het noodzakelijk onverwijld bij verordening maatregelen te treffen ter bescherming van den parkaanleg in de geheele gemeente, dus niet slechts van den Leidschen Hout. Terwijl 's nachts in het algemeen de roof wordt gepleegd door volwassenen, die het op ge heele boomen hebben voorzien, zijn het overdag de kinderen, die door hun moeders om brandhout worden uitgezonden en al dan niet voorzien van bijlen, kapmessen e. d. boomen en heesters plunderen en vernielen, waardoor deze gewassen meestal ben doode zijn opgeschreven en de aan gerichte schade nog grooter is dan bij de nachtelijke houtdief stallen door de volwassenen. Het eene park biedt een grootere aantrekkelijkheid voor plundering dan het andere. Het is dan ook wenschelijk, dat de Burgemeester de openbare parken en plantsoenen, waarvan het betreden verboden wordt, nader kan aanwijzen en tevens nader kan bepalen op welke uren van een etmaal (eventueel gedurende het geheele etmaal) het verbod zal gelden. Aangezien onmiddel lijk ingegrepen dient te worden, moet de verordening tot regeling van deze aangelegenheid in werking treden, onmiddel lijk nadat zij wordt afgekondigd, en worden afgekondigd, onmiddellijk nadat zij is vastgesteld. Op grond van het bovenstaande heeft de Burgemeester op 8 Januari 1945 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN; Op grond van artikel 3 van de verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening; BESLUIT: I. vast te stellen de volgende verordening: VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 2 Mei 1912 Gemeenteblad No. 17) op de Straatpolitie, laatstelijk gewijzigd bij verordening van 29 December 1944. Abtikel I. Na artikel 55ter van bovengenoemde verordening wordt ingevoegd een nieuw artikel 55quater, luidende: Abt. 55quater. Onverminderd het bepaalde door een hoogeren wetgever is het verboden, tenzij met schriftelijke toestemming van den Burgemeester, zich gedurende het geheele etmaal of op nader door den Burgemeester vast te stellen uren te bevinden in nader door den Burgemeester aan te wijzen openbare parken of plantsoenen. Waar in het eerste lid wordt gesproken van den Burge meester, wordt bedoeld de Burgemeester, waarnemende de taak van Burgemeester en Wethouders. Abt. II. Na artikel 67 wordt ingevoegd een nieuw artikel 67bis, luidende Abt. 67bis. De in artikel 5bquater genoemde schriftelijke toestemming van den Burgemeester wordt ten aanzien van den Leidschen Hout vervangen door een gelijke toestemming van het bestuur van de in artikel 66 genoemde stichting. Abt. III. Artikel 69 vervalt. Abt. IV. Artikel 78, sub ewordt gelezen als volgt: e) de parkwachters, voor zooveel de overtredingen worden gepleegd in de openbare parken of plantsoenen, waarvoor zij zijn aangesteld. Abt. V. Deze verordening treedt in werking, onmiddellijk nadat zij is afgekondigd. II. de sub I genoemde verordening te doen afkondigen, onmiddellijk nadat zij is vastgesteld. N°. 2. Leiden, 11 Januari 1945. Ten gevolge van de toeneming van het aantal leerlingen moet aan de Jongensschool voor U.L.O. een vaste leerkracht meer verbonden zijn dan thans het geval is. In verband daarmede heeft de Burgemeester op 11 Januari 1945 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN; Op grond van artikel 3 van de verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening; BESLUIT: den onderwijzer H. van der Werff, met ingang van 11 Januari 1945, over te plaatsen van de opleidingsschool voor u.l.o. aan den Maresingel naar de Jongensschool voor U.L.O. No. 3. Leiden, 11 Januari 1945. Bij raadsbesluit van 20 Maart 1939 (Ingek. Stukken No. 48) werden aan de Gemeente-Commissie van het Neder - duitsch Hervormd Kerkgenootschap, aanvangende met het jaar 1939, de volgende bijdragen verleend: a. gedurende 7 achtereenvolgende jaren een bijdrage van 10 in de elk jaar te verwerken som ten behoeve van de voltooiing van de restauratie van de Pieterskerk, zulks tot een maximum-bijdrage van 2.252.per jaar; b. gedurende 3 achtereenvolgende jaren een bijdrage van 10 in de elk jaar te verwerken som ten behoeve van de restauratie van de Marekerk, zulks tot een maximum- bijdrage van ƒ3.602.per jaar. Tengevolge van verschillende omstandigheden moeten de kosten van de beide restauratiewerken belangrijk hooger worden gesteld, in verband waarmede door de Gemeente- Commissie aan de Gemeente is verzocht ook in de hoogere kosten een bijdrage van 10 toe te kennen. Omtrent deze aangelegenheid zij het volgende opgemerkt. Restauratie Pieterskerk. De kosten van de laatste etappe der restauratie (het z.g. 7-jarig plan) werden oorspronkelijk geraamd op totaal ƒ157.640.welk bedrag door de verschillende instanties als volgt wordt gedragen: Rijk 57 Provincie 18 Gemeente 10 en Kerkgenootschap 15 Het totaal van de gemeentelijke bijdrage in deze kosten beliep mitsdien 10% van ƒ157.640.ƒ15.764.ver deeld over 7 jaren 2.252.per jaar. In dit 7-jarig restauratieplan is een bedrag van 13.711. begrepen voor restauratie van het groote orgel. Aangezien restauratie van het orgel dringend noodzakelijk was, heeft de Gemeente-Commissie in den loop van 1943 zich tot het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Kuituurbescherming gewend met het verzoek om machtiging deze restauratie volgens advies en onder toezicht van den Nederlandschen Klokken- en Orgelraad aan de laagste inschrijfster, welke nog alle benoodigde materialen in voor raad had, te mogen opdragen. Bij schrijven van den Secretaris-Generaal van het Departe ment van Opvoeding, Wetenschap en Kuituurbescherming d.d. 7 Juli 1943 werd de machtiging voor de opdracht van de restauratie van het orgel verleend en aangezien deze restauratiekosten met bijkomende werken nader op totaal 29.000.werden begroot of wel 29.000.13.711. 15.289.hooger dan de oorspronkelijke raming, werd gelijktijdig de raming van de totale restauratiekosten volgens het 7-jarig plan verhoogd tot 157.640.15.289. 172.929.terwijl het maximum van de Rijkssubsidie werd verhoogd met 57 van 15.289.is rond 8.715.tot ƒ98.570.—. In verband met een wijziging in de opdracht werden de kosten van de restauratie van het groote orgel met bijkomende werken daarna nog verhoogd met rond ƒ4.000.tot een totaal-bedrag van ƒ33.000.terwijl eveneens het maximum van de Rijksbijdrage werd verhoogd met 57 van ƒ4.000. tot een totaal-bedrag van 100.850. Op een desbetreffend verzoek van de Gemeente-Commissie heeft ook de Provincie in de hooger geraamde kosten van totaal 15.289.b 4.000.19.289.een bijdrage toegekend, evenwel met dien verstande, dat voor het eerst genoemde bedrag van de verhooging ad 15.289.weer het oude subsidiepercentage an 18 geldt, doch in verband met het besluit van den Commissaris der Provincie d.d. 12 October 1943 tot beperking van subsidies in de kosten van herstel van monumenten, voor de verdere verhooging

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1945 | | pagina 1