65
De BURGEMEESTER van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den
Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT:
a. vast te stellen de navolgende verordening:
VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 6 April 1936
(Gemeenteblad No. houdende regeling van den rechts
toestand van het onderwijzend personeel, verbonden
aan de openbare inrichtingen van onderwijs der
gemeente Leiden, laatstelijk gewijzigd bij ver
ordening van 9 October 1939 (Gemeente
blad No. 17).
Artikel 1.
1. In artikel 37 wordt na het tweede lid een nieuw lid
ingevoegd, luidende:
„3. De ambtenaar, aan wien een uitkeering, als in het
eerste lid bedoeld, toegekend is, is verplicht, de reserve
welke hij bij zijn pensionneering overeenkomstig artikel 12
van het koninklijk besluit van 22 December 1922 (Staats--
blad No. 684), laatstelijk gewijzigd bij koninklijk besluit
van 8 December 1938 (Staatsblad No. 357) ontvangt, terug
te betalen aan de gemeente".
2. Lid 3 van artikel 37 wordt lid 4, met dien verstande,
dat de woorden: „De ambtenaar, aan wien een uitkeering,
als in het eerste lid bedoeld, is toegekend, is" worden ver
vangen door „Hij is voorts". Lid 4 wordt lid 5.
Akt. 2.
Deze verordening is met terugwerkende kracht op 1
September 1943 in werking getreden.
b. behoudens goedkeuring van den Commissaris der
provincie, door vaststelling van den staat No. 29 de be
grooting dienst 1944 aan te vullen in verband met de
inhouding van 4% van de bezoldiging der in tijdelijken
dienst aangestelde leerkrachten aan de gemeentelijke
H. B. S.en en het gemeentelijk Gymnasium, overeenkomstig
de bepalingen, geldende voor het personeel der Rijks Hoogere
Burgerscholen, vastgesteld bij besluit van den Secretaris-
Generaal van het Departement van Opvoeding, Wetenschap
en Kultuurbescherming van 15 Januari 1944, Stcrt. No. 12,
gewijzigd bij besluit van 2 Maart 1944, Stcrt. No. 47.
N°. 133. Leiden, 31 Augustus 1944.
Onder volgnummer 355 van de gemeentebegrooting 1944
„Kosten van den Eerste-Hulpdienst", werd voor kosten
van onderhoud, bediening en verzekering van de auto een
bedrag van ƒ2.200.uitgetrokken. Deze post is te laag
geraamd gebleken. Alleen voor bediening werd over het
eerste halfjaar 1944 een bedrag van rond 1.150.uit
gegeven. Bovendien wordt door de firma, welke met de
bediening van de gemeenteauto belast is, een bedrag van
ƒ5.in rekening gebracht, indien zij, wanneer de gemeente
auto reeds in gebruik of defect is, een auto van haarzelf
ter beschikking stelt.
Tengevolge van een en ander dient bovengenoemde post
met 400.te worden verhoogd.
Tegenover deze verhooging kan een inkomst worden ge
raamd van 250.wegens hoogere ontvangst voor het
verleenen van eerste hulp bij ongelukken (volgn. 35). Het
verschil dient te worden afgeschreven van den post „On
voorziene Uitgaven".
Mitsdien heeft de Burgemeester op 31 Augustus 1944
het volgende besluit genomen:
De BURGEMEESTER van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den
Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT:
behoudens goedkeuring van den Commissaris der Provincie
de begrooting, dienst 1944, door vaststelling van den bij dit
besluit behoorenden staat No. 27, model D, te wijzigen in
dier voege, dat post volgn. 355 „Kosten van den Eerste-
Hulpdienst" wordt verhoogd met ƒ400.en de post volgn.
35 „Vergoeding voor het verleenen van Eerste Hulp bij
Ongelukken" met ƒ250.terwijl het verschil zal worden
afgeschreven van den post „Onvoorziene Uitgaven".
N°. 134. Leiden, 31 Augustus 1944.
Bij raadsbesluit van 21 Maart 1932 (Ingek. Stukken n°. 68)
werd aan de „Onderlinge Vereeniging voor Ziekenhuisver-
pleging" en aan de af deeling Ziekenhuis verpleging van de
Coöperatie „Vooruit", gerekend te zijn ingegaan 1 Januari
1930, tot wederopzeggens, een subsidie toegekend van ten
hoogste 10 van de contributies, die voor een bepaald
kalenderjaar beschikbaar zijn, tot dat de reserves een bedrag
van 75 van de contributies van het desbetreffende
kalenderjaar hebben bereikt.
Aangezien de reserves van de beide vereenigingen zoowel
in 1940 als in 1941 méér dan 75% van de contributies be
liepen, behoefde over die jaren geen subsidie te worden
uitgekeerd. Zoowel met het oog op de grootte van de
reserves als in verband met de gunstige exploitatieresultaten
over de jaren 1940 en 1941 werd dan ook, in afwachting
van de bedrijfsresultaten over 1943, in de gemeentebegroo
ting voor 1943 de desbetreffende subsidiepost voorshands
voor Memorie geraamd.
Hoewel het jaar 1942 voor beide vereenigingen min of
meer belangrijke exploitatietekorten opleverden, kwamen
de vereenigingen over dat jaar niet voor subsidie in aan
merking, aangezien ook na afschrijving van die tekorten,
de reserves van beide vereenigingen nog vrij belangrijk
het gestelde bedrag van 75 der contributieopbrengst
overtroffen.
De exploitatieresultaten over 1943 zijn nog belangrijk
ongunstiger dan die over 1942. Zoo sluit de rekening van de
„Onderlinge" over 1943 met een tekort van 23.721,08.
Na afschrijving van dit verlies zou de reserve van deze
vereeniging dalen tot 65.564,59 23.721,08 41.843,51,
derhalve beneden het bedrag van 75% der contributies,
zijnde 75% van 70.531,54 52.898,65. Op dien grond
heeft deze vereeniging, overeenkomstig het vorengenoemd
raadsbesluit van 21 Maart 1932, over het jaar 1943 mits
dien weer aanspraak op subsidie en wel tot een bedrag van
10% van de contributieopbrengst ad 70.531,54 is 7.053,15.
De afdeeling ziekenhuisverpleging van de Coöperatie
„Vooruit", heeft over 1943 weliswaar een exploitatieverlies
geleden van 3.805,90, doch vermits de reserve van deze
afdeeling ook na afschrijving van dit verhes, toch nog meer
dan 75 van de contributieopbrengst over 1943 beloopt,
komt deze afdeeling ook voor 1943 niet voor subsidie in
aanmerking.
De exploitatie-verliezen over de jaren 1942 en 1943 zijn
o.a. een gevolg van de invoering van het Ziekenfond sen-
besluit. Daardoor is het aantal leden van de afdeeling
„vrijwillige verzekering" van beide vereenigingen belangrijk
gedaald en heeft ook belangrijke verschuiving onder de
leden plaats gevonden in dien zin, dat het aantal leden
van ouderen leeftijd (met uiteraard meer risico's) tot het
totaal aantal leden, aanmerkelijk is gestegen.
Voorts is ondanks verscherpte medische contröle het
aantal verpleegdagen in 1942 en 1943 in verhouding tot
het aantal leden belangrijk toegenomen.
In verband met een en ander moet, vermits den dienst
1943 intusschen is gesloten, op den post „achterstallige
uitgaven" van de begrooting voor 1944 te dier zake een
bedrag van 7.053,15 worden uitgetrokken.
Mitsdien heeft de Burgemeester op 31 Augustus 1944
het volgende besluit genomen:
De BURGEMEESTER van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den
Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT:
behoudens goedkeuring van den Commissaris der Provincie
vast te stellen staat N°. 28, model E, tot wijziging van de