33
N°. 43. Leiden, 10 Maart 1944.
In verband met de hierna genoemde, bij de gemeente
ingediende stukken heeft de Burgemeester op 10 Maart 1944
het volgende besluit genomen:
De BURGEMEESTER van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den
Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT:
goed te keuren:
a. de suppletoire begrooting, dienst 1942, en de rekening,
dienst 1942, van het Heilige Geest of Arme Wees- en
Kinderhuis te Leiden;
b. de begrooting, dienst 1944, van genoemd Weeshuis;
c. de begrooting, dienst 1944, van het Gereformeerd
Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis te Leiden.
N°. 44. Leiden, 10 Maart 1944.
Ingevolge mededeeling van den waarnemend Directeur-
Generaal van Politie moet deze gemeente de watervoerende
deelen van haar brandbluschmiddelen vervangen door ge
normaliseerd materieel.
Met deze vervanging is een uitgave gemoeid van 6200.
welke uitgave op de begrooting 1944 dient te worden ge
regeld. Aangezien de gebruiksduur van het nieuwe materieel
zich over een vijftal jaren zal uitstrekken, kan het bedrag
ad 6200.op den kapitaaldienst worden gebracht en in
vijf jaren uit de gewone middelen worden afgelost.
Mitsdien heeft de Burgemeester op 10 Maart 1944 het
volgende besluit genomen:
De BURGEMEESTER van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den
Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT:
behoudens goedkeuring van den Commissaris der Provincie
vast te stellen staat no. 5 tot wijziging van de gemeente-
begrooting, dienst 1944, pnot 6200.voor den ombouw
van het brandweermaterieel op de genormaliseerde uitvoe
ringen, welk bedrag in 5 jaar, aanvangende met het jaar
1944, uit de gewone middelen zal worden afgelost.
N°. 45. Leiden, 11 Maart 1944.
De gemeente ontving een aanbieding voor een 27-jarige
geldleening ad 385.715.tegen een rente van 3V2°/0, bij
parikoers en verder op de voorwaarden in de offerte vermeld.
De opbrengst van de leening kan worden bestemd tot
algeheele aflossing van het schuldrestant na aftrek van de
normale jaarlijksche aflossing in 1944 van een nog 27 jaren
loopende 33/4% geldleening; over conversie van deze leening
kon met den betrokken geldgever geen overeenstemming
worden bereikt.
Aangezien de aanbieding aannemelijk was te achten,
heeft de Burgemeester op 11 Maart 1944 het volgende
besluit genomen:
De BURGEMEESTER van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den
Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT:
behoudens goedkeuring van den Commissaris der Provincie
ten laste van de gemeente Leiden bij de instelling, in de
aangehechte aanbieding vermeld, aan te gaan een 27-jarige
geldleening van 385.715.tegen parikoers en een rente
van 37a en verder onder de voorwaarden mede in die
aanbieding omschreven.
N°. 46. Leiden, 16 Maart 1944.
Tengevolge van het bedanken van Mevrouw R. Pardoen-
Westra als Commissaris van de Gemeentelijke Volkscrediet-
bank heeft de Burgemeester op 16 Maart 1944 het volgende
besluit genomen:
De BURGEMEESTER van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den
Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT:
a. aan Mevrouw R. Pardoen-Westra eervol ontslag te
verleenen als Commissaris van de Gemeentelijke Volks-
credietbank, onder dankbetuiging voor de als zoodanig be
wezen diensten;
b. te benoemen tot Commissaris van de Gemeentelijke
Volkscredietbank in de vacature Mevrouw R. Pardoen-
Westra, Mevrouw C. Ylieland-Terburgh.
N°. 47. Leiden, 16 Maart 1944.
In aansluiting aan de opheffing van de burgerlijke in
stelling van weldadigheid Gemeentelijke Commissie voor
Maatschappelijk Hulpbetoon en de intrekking van het
reglement voor die Commissie bij besluit van 17 December
j.l. (Ingek. Stukken No. 180), kan thans worden overgegaan
tot samenvoeging van den Gemeentelijken Dienst voor
Maatschappelijk Hulpbetoon en den Gemeentelijken Dienst
voor Sociale Zaken tot één dienst.
De taak en organisatie van den dienst moeten bij verordening
worden geregeld.
De directeur van den Gemeentelijken Dienst voor Maat
schappelijk Hulpbetoon kan als directeur aan den nieuwen
dienst worden verbonden.
Deze directeur is in afwachting van de totstandkoming
van de reorganisatie tevens belast met de waarneming van
het directoraat van den Gemeentelijken Dienst voor Sociale
Zaken en geniet voor deze waarneming een toelage. Zijn
positie dient thans definitief geregeld te worden, hetgeen
kan geschieden door hem in te deelen in den rang van
administrateur met toekenning van één periodieke ver
hooging van wedde bij vervroeging.
De verordening betreffende den Gemeentelijken Dienst
voor Sociale Zaken kan in verband met het instellen van
den nieuwen dienst worden ingetrokken.
Mitsdien heeft de Burgemeester op 16 Maart 1944 de
volgende besluiten genomen:
De BURGEMEESTER van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den
Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
N°. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT
a. ingaande 1 April 1944 den Gemeentelijken Dienst voor
Sociale Zaken en den Gemeentelijken Dienst voor Maat
schappelijk Hulpbetoon te vereenigen tot een Dienst voor
Gemeenschapszorg
b. vast te stellen de volgende verordening:
VERORDENING,
betreffende den Dienst voor Gemeenschapszorg.
Artikel 1.
1. De Dienst voor Gemeenschapszorg heeft tot taak te
waken tegen aan tasting van de volkskracht door socialen nood.
2. Hij bereidt de algemeene regelen voor welke noodig
zijn om die aantasting het hoofd te bieden.
3. De dienst bereidt de besluiten van den Burgemeester
met betrekking tot de toepassing van de in het tweede lid
bedoelde algemeene regelen op individueele gevallen voor
en voert die besluiten uit.
4. Bij zijn bemoeiingen neemt de dienst tot richtsnoer dat
verlies van zelfstandigheid wegens maatschappelijke oor
zaken of persoonlijke omstandigheden moet worden voor
komen
om een of meer der bovengenoemde oorzaken verloren
gegane zelfstandigheid moet worden herwonnen;
opleiding tot een met het oog op aanleg en eigenschappen