75 van 8 Augustus 1942 (Ingek. Stukken No. 107) en het noordelijke terrein aan de voetbalvereeniging „Leidsche Boys" tegen ƒ12.50 per maand ingevolge besluit van 6 Augustus 1942 (Ingek. Stukken No. 105). De vereenigingen hebben den wensch te kennen gegeven de terreinen opnieuw te mogen huren. Met haar werd over eenstemming bereikt over een verlenging van de verhuring tegen de genoemde prijzen en onder de geldende voor waarden. In verband met de mogelijkheid, dat verandering wordt gebracht in de wijze van exploitatie van de velden, is voorzooveel het middelste en het zuidelijke veld betreft, de opzeggingstermijn evenwel gesteld op één maand in plaats van op drie maanden. De opzeggingstermijn voor het noordelijke veld was reeds 14 dagen. In verband met een en ander heeft de Burgemeester op 26 Augustus 1943 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN; Op grond van. artikel 3 van de verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening; BESLUIT: behoudens goedkeuring van den Commissaris der Provincie van de drie voetbalvelden gelegen in den Stad spolder achter de Lucas van Leydenstraat en de Bakker Korffstraat, het noordelijke bij verlenging van maand tot maand te ver huren aan de voetbalvereeniging „Leidsche Boys" tegen de huursom van 12.50 per maand, van 15 Augustus 1943 uiter lijk tot 15 Augustus 1944, en voorts onder de bestaande voorwaarden en het middelste en het zuidelijke wederom te verhuren resp. aan de voetbalvereenigingen „Arbeid, Ontspanning, Vrijheid", te Leiden, en aan de Leidsche Voetbal- en Athletiekvereeniging „de Stalen Band", een en ander voor den tijd van één jaar, ingaande 15 Augustus 1943, tegen een huursom van 175.per jaar en onder de bestaande voorwaarden, met dien verstande evenwel, dat de opzeggingstermijn in artikel 6 der voorwaarden wordt vastgesteld op een maand inplaats van op drie maanden. N°. 141. Leiden, 26 Augustus 1943. Met ingang van 1 Juli 1943 werd de subsidie ten behoeve van de bijzondere bewaarscholen verlaagd. Teneinde, in verband hiermede, eenige verhooging van het bedrag der schoolgelden voor het bijzonder bewaarschool onderwijs mogelijk te maken, heeft de Burgemeester op 26 Augustus 1943 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN; Op grond van artikel 3 van de verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening; BESLUIT: vast te stellen de volgende verordening: VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 30 Januari 1933 (Gemeenteblad No. 2), regelende de voorwaarden, waar onder ten behoeve van bijzondere bewaarscholen subsidie uit de gemeentekas wordt verleend, laatstelijk gewijzigd bij verordening van 29 Juni 1943 Gemeenteblad No. 29). Eenig aktikel. In artikel 1 wordt in plaats van 20.gelezen ƒ30. N°. 142. Leiden, 26 Augustus 1943. Bij zijn besluit van 29 April 1943 heeft de Burgemeester besloten met de gemeenten Oegstgeest en Rijnsburg een gemeenschappelijke regeling aan te gaan omtrent de toe lating van kinderen uit die gemeenten tot de openbare school voor voortgezet gewoon lager onderwijs te Leiden. Aangezien ook uit de gemeente Leiderdorp kinderen tot die school wenschen te worden toegelaten, heeft de Burge meester op 26 Augustus 1943 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN; Op grond van artikel 3 van de verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening; BESLUIT: met de gemeente Leiderdorp, omtrent de toelating van kinderen uit die gemeente tot de openbare school voor voortgezet gewoon lager onderwijs te Leiden, een gemeen schappelijke regeling aan te gaan, als bij zijn besluit van 29 April 1943 werd aangegaan met de gemeenten Oegstgeest en Rijnsburg. N°. 143. Leiden, 26 Augustus 1943. Ingevolge de Lager Onderwijswet 1920 moeten jaarlijks ten aanzien van het openbaar lager onderwijs voorloopig worden vastgesteld de bedragen van de werkelijke exploitatie kosten over het voorafgaand kalenderjaar, van de voor dat jaar geraamde exploitatiekosten en het verschil tusschen die bedragen. Bovendien moet dit jaar, in verband met de vijfjaarlijk- sche afrekening, voorloopig worden vastgesteld het totaal van de exploitatiekosten der openbare lagere scholen over de jaren 1938 tot en met 1942 en het totaal van de over die periode ten behoeve van die scholen beschikbaar gestelde bedragen, alsmede indien het eerstbedoelde totaal het laatstbedoelde overschrijdt het bedrag van de over schrijding per leerling. Voorts moeten jaarlijks definitief worden vastgesteld het bedrag van de vergoeding voor de bijzondere scholen en de voor vergoeding in aanmerking komende uitgaven dier scholen. Tenslotte moet jaarlijks plaats vinden vaststelling en definitieve verrekening van de vergoeding wegens belooning van vakonderwijzers, alsmede vaststelling van de bijdragen ten behoeve van het bijzonder vervolgonderwijs. Wegens belooning van vakonderwijzers, bedoeld in arti kel 101 bis der wet, werd door de gemeente over 1941 gemiddeld per leerling van het gewoon lager- en uitgebreid lager onder wijs uitgegeven respectievelijk 2.67 en ƒ12.13. De kosten, welke gemiddeld per leerling van het openbaar vervolg onderwijs over het afgeloopen dienstjaar ten laste der ge meente zijn gebleven, bedroegen 23.59. In verband met het vorenstaande heeft de Burgemeester op 26 Augustus 1943 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN; Op grond van artikel 3 van de verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening; BESLUIT: I. voorloopig vast te stellen: a. het bedrag dat de gemeente in 1942 wegens exploitatie kosten heeft uitgegeven voor de openbare scholen voor gewoon lager-, voortgezet gewoon lager- en uitgebreid lager onder wijs op respectievelijk ƒ51.287.49, ƒ750.32 en ƒ9.734.28; b. het bedrag der over 1942 geraamde exploitatiekosten voor de openbare scholen toot gewoon lager onderwijs op 22151/9 x 14.92 10562/9 X 14.84 48.723.80, voor de openbare school voor voortgezet gewoon lager onderwijs op 511/3 x 16.36 839.81 en voor de openbare scholen voor uit gebreid lager onderwijs op 442 x ƒ17.82 ƒ7.876.44; c. het bedrag waarmede de werkelijke exploitatiekosten de geraamde exploitatiekosten overschrijden, voor de open bare scholen voor gewoon lager onderwijs op 2.563.69 en voor de openbare scholen voor uitgebreid lager onderwijs op 1.857.84 en dat waarmede de geraamde exploitatie kosten de werkelijke exploitatiekosten der openbare school voor voortgezet gewoon lager onderwijs overschrijden op 89.49; d. het totaal bedrag, dat de gemeente over de jaren 1938 tot en met 1942 wegens exploitatiekosten heeft uitgegeven voor de openbare scholen voor gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs op respectievelijk 281.365.76 en 46.626.50; e. het totaal bedrag van de over de jaren 1938 tot en met 1942 geraamde exploitatiekosten voor de openbare scholen voor gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs op respectievelijk 276.113.13 en 42.872.74; het bedrag waarmede de werkelijke exploitatiekosten de geraamde exploitatiekosten over de jaren 1938 tot en met 1942 overschrijden per leerling van het openbaar gewoon lager onderwijs op 281.365.76 276.113.13) 33982/15 of 1.55 en per leerling van het openbaar uitgebreid lager onderwijs op 46.626.50 42.872.74)453.4 8.28. II. vast te stellen het bedrag van de vergoeding, waarop de schoolbesturen over 1942 aanspraak kunnen maken, het bedrag van de volgens artikel 101, eerste lid, der Lager Onderwijswet 1920 voor vergoeding in aanmerking komende

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1943 | | pagina 5