65
na 2 en 4 dienstjaren telkens te verhoogen met ƒ100.en
na 6, 8,10 en 12 dienstjaren telkens te verhoogen met f 110.
tot de maximum jaarwedde van 1790.is bereikt".
Artikel II.
Het eerste lid van artikel 11 wordt gelezen als volgt:
„De aanvangsjaarwedde van de onderwijzeressen in vasten
dienst bedraagt 675.na 2, 4, 6, 8, 10 en 12 dienst
jaren telkens te verhoogen met 100.tot de maximum
jaarwedde van 1275.is bereikt".
Artikel III.
Artikel 12 wordt gelezen als volgt:
„De wedde van de tijdelijke onderwijzeressen, wordt over
het tijdvak, gedurende hetwelk zij in school als zoodanig
werkzaam zijn, berekend naar 675.per jaar".
Artikel IV.
Het eerste lid van artikel 13 wordt gelezen als volgt:
„De kweekelingen ontvangen een toelage van 100.per
jaar, met twee éénjaarlijksche verhoogingen van respec
tievelijk 27.en 26.
Artikel V.
Op de jaarwedden, wedden en toelagen van de hoofden,
onderwijzeressen en kweekelingen is, behoudens het bepaalde
bij het volgende artikel, het besluit van 22 Januari 1942,
betreffende de verhooging van de loonen en wedden van
het in dienst der gemeente zijnde personeel, niet meer van
toepassing.
Artikel YI.
De jaarwedden en wedden van de op het tijdstip van
inwerkingtreding van deze verordening in dienst zijnde
hoofden en onderwijzeressen dalen tengevolge van die
inwerkingtreding niet beneden het bedrag, hetwelk zij genoten
op den dag, voorafgaande aan het bovenbedoeld tijdstip.
Artikel VII.
Deze verordening treedt in werking op 1 Juli 1943.
B. VER ORDENING,
houdende wijziging van de verordeningvan 30 Januari 1933
(Gemeenteblad No. 2), regelende de voorwaarden, waaronder
ten behoeve van bijzondere bewaarscholen subsidie
uit de gemeentekas wordt verleend, laatstelijk
gewijzigd bij verordening van 20 Januari 1936
Gemeenteblad No. 2).
Artikel I.
Artikel 12 van bovengenoemde verordening wordt gelezen
als volgt:
1. De vergoeding in de kosten van instandhouding wordt
berekend over het gemiddeld aantal leerlingen volgens den
maatstaf van artikel 8 en bedraagt per leerling en per jaar
3.50. Als kosten van instandhouding worden niet aan
gemerkt, die van bouw en inrichting, verbouw en verandering
van inrichting, die van jaarwedden, wedden en toelagen,
en die van rente en aflossing van geldleeningen.
2. Om de drie jaren wordt de vergoeding verminderd tot
het bedrag, hetwelk noodig is tot goedmaking van de over
dat tijdvak ten behoeve van de bijzondere school werkelijk
gemaakte kosten, als bedoeld in bet eerste lid.
3. Indien dezelfde instelüng of vereeniging meer dan één
gesubsidieerde bewaarschool exploiteert, wordt bij de drie-
jaarlijksche afrekening, als bedoeld in het tweede lid,
onder „de vergoeding" en „werkelijk gemaakte kosten"
verstaan, de voor de gezamenlijke scholen van dezelfde
instelling of vereeniging over de drie jaren in totaal ont
vangen vergoeding en in totaal gemaakte werkelijke kosten.
4. Yoor de berekening van de vergoeding blijven buiten
aanmerking, leerlingen, die den leeftijd van 7 jaren hebben
overschreden.
5. Het bedrag van de in dit artikel bedoelde vergoeding
wordt vastgesteld tegelijk met de vaststelling van de ver
goeding in de kosten van salarieering, als bedoeld in
artikel 11. Elk jaar wordt in afwachting van de vaststelling
van de vergoeding en behoudens verrekening na afloop van
het dienstjaar, een voorschot daarop verleend, beloopende
per leerling, het bedrag, genoemd in het eerste lid, en
berekend over het getal leerlingen in het afgeloopen jaar,
volgens den maatstaf van artikel 8. De uitkeering van het
voorschot geschiedt op dezelfde wijze, waarop het voorschot
op de vergoeding in de kosten van salarieering, wordt
uitgekeerd.
Artikel II.
Na artikel 12 wordt een nieuw artikel 12a tusschengevoegd,
van den navolgenden inhoud:
Art. 12a.
1. Indien in eenig jaar het aantal leerlingen der gezamen
lijke openbare bewaarscholen minder bedraagt dan het
aantal, waarvoor die scholen ruimte bieden, wordt op het
totaal bedrag der vergoeding, bedoeld bij de artikelen 11
en 12, een vermindering toegepast volgens de formule
Jx2-X(p-?)X/ 33.—.
2. In de in het eerste lid genoemde formule stelt
„a" voor, het totaal bedrag der vergoeding, waarop
ieder schoolbestuur afzonderlijk ingevolge de artikelen 11
en 12 aanspraak maakt;
„5", het totaal bedrag der vergoeding, waarop alle school
besturen gezamenlijk, ingevolge de artikelen 11 en 12 aan
spraak maken;
„p", het aantal leerlingen, waarvoor de gezamenlijke open
bare bewaarscholen ruimte bieden;
„g", het gemiddeld aantal leerlingen der gezamenlijke
openbare bewaarscholen, volgens den maatstaf van artikel 8.
Artikel III.
Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:
In het eerste lid wordt na het woord „blijven" de vol
gende zinsnede tusschengevoegd: „en behoudens het bepaalde
bij het vierde lid".
Aan dit artikel wordt een nieuw vierde lid toegevoegd,
van den volgenden inhoud:
„Indien het volgens het eerste lid berekende bedrag der
vergoeding over eenig jaar overtreft het gezamenlijk bedrag,
dat wegens rente en aflossing van geldleeningen, aangegaan
ter zake van de in dat lid bedoelde terreinen en gebouwen,
werkelijk is uitgegeven, wordt de vergoeding tot het laatst
bedoelde bedrag teruggebracht."
Artikel IV.
Deze verordening treedt in werking op 1 Juli 1943.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.