63
burgerlijken stand berusten, kon bovendien de in Art. I
van de wijzigingsverordening van 21 Januari j.l. opgenomen
bepaling, voorzoover bet betreft akten van den burgerlijken
stand, vervallen en behoefde dus in de nieuw vast te stellen
wijzigingsverordening alleen melding gemaakt te worden
van de in het Oud-Archief berustende doop-, trouw- en
begrafenisboeken.
Mitsdien heeft de Burgemeester op 24 Juni 1943 het
volgende besluit genomen:
De BURGEMEESTER van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den
Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT:
a. in te trekken de bij besluit van 21 Januari 1943 vast
gestelde Verordening, houdende wijziging van de verorde
ning van 13 Juni 1918 (Gemeenteblad No. 25), regelende
de heffing van leges- en cxpeditiegelden ter Secretarie, bij
het Oud-Archief en aan het Bureau van den Burgerlijken
Stand te Leiden, laatstelijk gewijzigd bij verordening van
1 Februari 1937 (Gemeenteblad No. 4);
b. vast te stellen de volgende verordening:
VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 13 Juni 1918
(Gemeenteblad No. 25), regelende de heffing van leges- en
expeditiegelden ter Secretarie, bij het Oud-Archief en
aan het Bureau van den Burgerlijken Stand te
Leiden, laatstelijk gewijzigd bij verordening van
1 Februari 1931 Gemeenteblad No. 4).
Artikel I.
Art. 1, onder A, sub d, van bovengenoemde verordening
wordt gelezen als volgt:
„Voor elk afschrift van of uittreksel uit de in het Oud-
Archief berustende registers, akten of andere stukken, uit
gezonderd het bevolkingsregister, dateerend van en na het
jaar 1700, per bladzijde, gedeelten van bladzijden voor ge-
heele gerekend, ƒ0.75 en dateerend vóór het jaar 1700, per
bladzijde, gedeelten van bladzijden voor geheele gerekend,
i,met dien verstande, dat voor elk afschrift van of
uittreksel uit de doop-, trouw- en begrafenisboeken, per
inschrijving, ƒ0.50 en voor afschriften van of uittreksels
uit registers, akten of andere stukken, welke meer dan
normale arbeid vereischen, per bladzijde, gedeelten van
bladzijden voor geheele gerekend, ƒ2.geheven zal worden.
Voor elk afschrift van of uittreksel uit de in het Oud-
Archief berustende doop-, trouw- en begrafenisboeken, ten
aanzien van welke aannemelijk wordt gemaakt, dat het
wordt aangevraagd ten behoeve van het onderzoek naar
de afstamming, per bladzijde, gedeelten van bladzijden voor
geheele gerekend, ƒ0.40."
Art. II.
Art. 1, onder E, wordt gelezen als volgt:
„Voor photografische reproducties van geschreven stukken,
registers, gedrukte stukken, prenten, kaarten, teekeningen
en andere stukken, uitgezonderd het bevolkingsregister,
berustend in het Oud-Archief, rechtstreeks wit op zwart,
per opname van ten hoogste 20 cm bij 33 cm ƒ0.50."
Art. III.
In art. 1, onder G, vervalt het vermelde sub a en
Art. IV.
De aanhef van art. 1, onder G, sub b, wordt gelezen
als volgt:
„Voor nasporingen te doen door ambtenaren aan de
bureaux van de Secretarie en van den Burgerlijken Stand
in ten stadhuize berustende registers of stukken, uitge
zonderd het bevolkings- en het verblijfsregister:"
Art. V.
Aan art. 1, onder G, sub c, wordt toegevoegd:
„Voor nasporingen, ten aanzien van welke aannemelijk
wordt gemaakt, dat zij worden aangevraagd ten behoeve
van het onderzoek naar de afstamming, voor ieder uur
daaraan besteed, gedeelten van een uur voor een geheel
uur gerekend, 1.
Art. VI.
Deze verordening treedt in werking op den dag, volgende
op dien, waarop het bericht der goedkeuring bij den Burge
meester is ingekomen.
N°. 107. Leiden, 24 Juni 1943.
Bij besluit van den Secretaris-Generaal van het Departe
ment van Binnenlandsche Zaken d.d. 19 Maart 1943 is
het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1934
o.m. aangevuld met een bepaling, dat aan ongehuwde
ambtenaren van 35 jaar en jonger, die in het huwelijk
treden, een bepaalde uitkeering wordt toegekend en wel
gerekend van 1 Januari 1942.
Voorts is het Rijksbezoldigingsbesluit in dier voege ge
wijzigd, dat gerekend van 1 Juli 1942 af op de niet in
gezinsverband levende eenige kostwinners geen toepassing
van de ongehuwdenaftrek meer zal plaats hebben.
Aangezien het hem gewenscht leek, om overeenkomstige
bepalingen in de algemeene salarisverordening dezer ge
meente op te nemen, heeft de Burgemeester op 24 Juni 1943
het volgende besluit genomen:
De BURGEMEESTER van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den
Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT:
vast te stellen de volgende verordening:
VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 25 Februari 1935 be
treffende de wedden van ambtenaren in dienst der ge
meente Leiden, laatstelijk gewijzigd bij de verorde
ning van 19 Juni 1939 (Gem. Blad No. 9).
Artikel I.
Aan artikel 5 van bovengenoemde verordening wordt een
vierde lid toegevoegd, luidende:
„4. Indien een in het eerste lid van dit artikel bedoelde
ambtenaar van 35 jaar of jonger in het huwelijk treedt,
ontvangt hij over den diensttijd, gedurende welken hij aan
de in dat lid bedoelde vermindering onderworpen is geweest,
een uitkeering van 3% per jaar, met een maximum van
15% van de in meergenoemd lid bedoelde, met 3% ver
minderde, wedde, welke hij op den dag, voorafgaande aan
het huwelijk of aan het ontslag wegens huwelijk, geniet."
Artikel II.
In het 2e lid, sub b, van artikel 5 vervallen de woorden
„in gezinsverband levende".
Artikel III.
Artikel I van deze verordening treedt met terugwerkende
kracht op 1 Januari 1942 en artikel II op 1 Juli 1942 in
werking.
N°. 108. Leiden, 24 Juni 1943.
Bij het besluit van 3 December 1942 tot vaststelling van
de verordening „betreffende de toekenning van een tegemoet
koming in de kosten voor verblijf buiten de gezinswoning c.q.
van een vergoeding voor reiskosten, aan werknemers, van
elders in dienst der gemeente aangesteld of in dienst ge
nomen" werd tevens vastgesteld de begrootingsstaat No; 46,
regelende de op 625.geraamde kosten, voortvloeiende
uit de genoemde verordening over het resteerend gedeelte van
het jaar 1942 voor zooveel het personeel der politie betreft.
Het ten deze met de autoriteiten gepleegde overleg heeft
er toe geleid, dat thans, behoudens goedkeuring van de
bcgrootingswijziging, tot uitvoering van de verordening kan
worden overgegaan.