59 uitgekeerd voor de betaling van de kosten der laatste ziekte en der begrafenis, zoo de nalatenschap van den overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is. Art. 65. 1. Gedurende de drie maanden na het overlijden van den ambtenaar behouden de achterblijvende gezinsleden het gebruik van de ambtswoning, waarin zij met den over ledene woonden. Acht de Burgemeester het echter in het belang van den dienst noodzakelijk, dat de woning eerder wordt ontruimd, dan wordt hun door den Burgemeester naar billijkheid een schadevergoeding gegeven, indien de achterblijvende gezinsleden te zijnen genoegen aantoonen, dat zij door de eerdere ontruiming schade lijden. 2. De door den ambtenaar voor het gebruik van de ambtswoning c.q. voor het genot van vuur en licht ver schuldigde vergoeding voldoen de achtergebleven gezinsleden over den tijd, gedurende welken zij die woning na het overlijden van den ambtenaar bewonen. HOOFDSTUK VIII. Belooningcn. Abt. 66. 1. Wegens buitengewone plichtsbetrachting kunnen door den Burgemeester, op voordracht van den Commandant, aan de ambtenaren de navolgende belooningen worden verleend a. schriftelijke eervolle vermelding; b. gratificatie; c. toekenning van een vervroegde periodieke verhooging van wedde; d. bevordering in rang. 2. Gratificaties tot een bedrag van ten hoogste ƒ2.50 kunnen door den Commandant worden toegekend. 3. De Burgemeester kan aan een ambtenaar, wiens wedde in artikel 14 bij de week is bepaald, die gedurende 25 resp. 40 jaren in dienst der gemeente is werkzaam geweest, een gratificatie verleenen van ten hoogste 25. resp. 40. Aan den ambtenaar, wiens wedde in artikel 14 bij het jaar is bepaald, kan in zoodanige gevallen door den Burge meester een geschenk in anderen vorm dan in dien van geld worden gegeven. 4. Voor de berekening van den in het derde lid bedoel den diensttijd komt alleen in aanmerking de niet onder broken tijd als ambtenaar krachtens tijdelijke en vaste aanstelling in dienst der gemeente doorgebracht; alleen indien de diensttijd onderbroken is geweest wegens een eervol ontslag, dat tot toekenning van wachtgeld leidde, telt de daarvoor in aanmerking komende tijd vóór de onderbreking mede. 5. Op de begrooting der gemeente wordt jaarlijksch een som uitgetrokken en ter beschikking van den Burgemeester gesteld voor de toekenning van de in dit artikel bedoelde belooningen. HOOFDSTUK IX. Schorsing. Art. 67. 1. Onverminderd het in artikel 70 bepaalde, kan de ambtenaar in zijn ambt worden geschorst: a. wanneer een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf tegen hem wordt ingesteld; b. wanneer hij zich in verzekerde bewaring bevindt of in een krankzinnigengesticht wordt verpleegd; c. wanneer hem door den Burgemeester het voornemen tot bestraffing met ontslag of niet-eervol ontslag is te kennen gegeven of hem van de oplegging van een van deze straffen mededeeling is gedaan; d. in andere gevallen, waarin de schorsing naar het oordeel van den Burgemeester, den Commandant gehoord, door het belang van den dienst wordt gevorderd. 2. De Burgemeester bepaalt of de bezoldiging gedurende den tijd der schorsing geheel of gedeeltelijk zal worden ingehouden of dat de bezoldiging geheel of gedeeltelijk aan anderen dan aan den ambtenaar zal worden uitbetaald. Art. 68. Ingeval van schorsing krachtens het bepaalde in het vorige artikel is de Commandant bevoegd alle aan de gemeente toebehoorende en aan den geschorsten ambtenaar ten ge- bruike gegeven eigendommen te doen innemen. HOOFDSTUK X. Disciplinaire straffen. Art. 69. 1. De ambtenaar, die de hem bij eenige verordening of bij het reglement voor den inwendigen dienst bij de brandweer opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich schuldig maakt aan plichtsverzuim, dienstweigering, wangedrag of drank misbruik, zoowel in als buiten dienst, of overtreding van orders en bevelen, kan deswege disciplinair worden gestraft. 2. Onder plichtsverzuim wordt mede verstaan het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed brandweer-ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Art. 70. 1. De disciplinaire straffen, welke kunnen worden toe gepast, zijn: a. schriftelijke berisping; b. strafdienst, ook op vrije dagen; c. inhouding van vrije dagen; d. beperking van het recht op jaarlijksche vacantie voor ten hoogste 1/3 van het aantal dagen, waarop de ambtenaar per kalenderjaar aanspraak heeft; e. geldboete, komende ten bate van de gemeente, van ten minste 1.en ten hoogste 10. geldboete, komende ten bate van de gemeente, van meer dan 10.en ten hoogste tot een bedrag, gelijk aan de wedde over een maand, resp. over vier weken; g. stilstand van periodieke verhooging van wedde voor niet langer dan 4 jaren; h. vermindering van wedde met ten hoogste het bedrag van de twee periodieke verhoogingen, welke den ambtenaar het laatst zijn toegekend; i. schorsing voor ten hoogste een maand, resp. vier weken met geheele of gedeeltelijke inhouding van de wedde; j. verlaging in rang, al of niet voor een bepaalden tijd, en met of zonder vermindering van wedde; 7c. ontslag; 1. niet-eervol ontslag. 2. Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien betrokkene zich gedurende den bij het opleggen van de straf te be palen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichts verzuim, als waarvoor de bestraffing plaats vindt, noch aan eenig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden. Art. 71. De in het eerste lid van het vorige artikel genoemde straffen worden opgelegd door den Burgemeester; die onder a, b, c, d en e kunnen ook door den Commandant worden op gelegd. Art. 72. 1. Geen straf wordt opgelegd, dan nadat de ambtenaar door het bevoegd gezag is gehoord of daartoe behoorlijk in de gelegenheid is gesteld. Bij het verhoor kan de ambtenaar zich door een raads man doen bijstaan. 2. Op zijn verzoek wordt de ambtenaar, eventueel ook zijn raadsman, in de gelegenheid gesteld inzage te nemen van de stukken, welke op de op te leggen straf betrekking hebben. Art. 73. 1. De straf wordt opgelegd bij een met redenen omkleed schriftelijk besluit, houdende bepaling van het tijdstip, waarop met de tenuitvoerlegging kan worden aangevangen. 2. Van het opleggen van de straf ontvangt de gestrafte onverwijld kennis door toezending van een afschrift van het in het eerste lid bedoelde besluit. Daarbij wordt tevens medegedeeld binnen welken termijn en bij wien beroep openstaat. Art. 74. De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd, zoolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke ten uitvoerlegging is bevolen. Art. 75. 1. Van de opgelegde, onherroepelijk geworden straffen houdt de Commandant aanteekening. 2. De strafoplegger is bevoegd te bepalen, dat de straf, nadat zij onherroepelijk is geworden, bij dagorder ter kennis van het brandweerpersoneel zal worden gebracht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1943 | | pagina 21