55
Abt. 31.
1. Indien een persoon, die dezelfde woning bewoont als
de ambtenaar of ten hoogste 14 dagen te voren bewoond
heeft, lijdende is aan pest, cholera, gelé koorts, vlektyphus,
febris recnrrens, variola maior of aan een besmettelijke
ziekte van groep B, bedoeld in het tweede lid van artikel 1
van de Besmettelijke Ziektenwet 1928 (Staatsblad No. 265),
is het den ambtenaar verboden aan den dienst deel te
nemen. Hij is echter verplicht de hem door den Commandant
in overleg met den Directeur van den Gemeentelijken
Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst gelaste maatregelen
tot ontsmetting te treffen en den dienst te hervatten, zoodra
naar het oordeel van den Directeur gevaar voor besmetting
van anderen niet meer bestaat. Indien deze maatregelen
den ambtenaar kosten veroorzaken, zullen deze hem tot
een door den Burgemeester te bepalen bedrag worden vergoed.
2. De ambtenaar, in wiens woning een besmettelijke
ziekte als in het eerste lid bedoeld heerscht, kan echter
door den Burgemeester worden verplicht niettemin zijn
dienst te verrichten en in verband daarmede gescheiden
van zijn gezin te leven; de kosten daarvan worden hem
alsdan tot het door den Burgemeester te bepalen bedrag
vergoed.
3. De ambtenaar is verplicht bij het heerschen in de
woning van een ziekte, als in het eerste lid bedoeld, hiervan
ten spoedigste aan den Commandant kennis te geven.
4. Aan den ambtenaar kan door den Commandant ingeval
van ziekten, die voor de omgeving gevaar opleveren, de
deelneming aan den dienst worden ontzegd. Het verbod
tot deelneming aan den dienst houdt tevens in het verbod
tot het betreden van dienstlokalen of -terreinen.
5. De ambtenaar ontvangt over den tijd, gedurende
welken het hem, overeenkomstig het bepaalde in dit artikel,
verboden is aan den dienst deel te nemen, zijn bezoldiging.
Abt. 32.
1. De ambtenaar is, onverminderd de op te leggen straf,
indien daartoe termen zijn, aansprakelijk:
a. voor de hem toevertrouwde eigendommen der gemeente,
tenzij hij aantoont, dat de schade niet aan zijn opzet,
schuld of nalatigheid is te wijten;
b. voor alle niet onder a bedoelde schade, door hem bij
de uitoefening van zijn dienst door zijn opzet, schuld of
nalatigheid veroorzaakt.
2. Of en in hoeverre hij deze schade zal hebben te ver
goeden, wordt, de ambtenaar gehoord, door den Commandant
bepaald, behoudens beroep op den Burgemeester, in te
stellen binnen 6 dagen nadat de beslissing van den Com
mandant, waarbij hem de verplichting tot vergoeding van
schade is opgelegd, schriftelijk te zijner kennis is gebracht.
Bij het verhoor en eventueel in beroep kan de ambtenaar
zich door een raadsman doen bijstaan.
3. Het bedrag der opgelegde schadevergoeding wordt
ingehouden op de bezoldiging, met dien verstande, dat
telkenmale niet meer zal worden ingehouden dan 5 van
hetgeen de ambtenaar aan wedde en toelagen ontvangt.
4. Met afwijking van het bepaalde in het vorige lid kan
ten hoogste het bij de wet toegestane bedrag op de bezol
diging worden ingehouden, indien daartoe naar het oordeel
van den Burgemeester bijzondere aanleiding bestaat.
5. De ambtenaar is niet tot schadevergoeding gehouden,
indien aan den Commandant, resp. aan den Burgemeester
blijkt, dat hij naar beste weten in het belang van den
dienst heeft gehandeld.
Abt. 33.
1. De ambtenaar is verplicht de dienstkleeding en (of)
de onderscheidingsteekenen te dragen, indien en voor zoover
dit voor hem voorgeschreven is.
2. Het is den ambtenaar verboden in dienst of bij het
gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidings
teekenen of in dienst uniformkleedingstukken te dragen,
een en ander voor zoover die niet vanwege het daartoe
bevoegde gezag zijn verstrekt of voorgeschreven, of voor
zoover niet tot het dragen daarvan aan de ambtenaren in
's Rijks dienst op grond van het bepaalde in artikel 50
van het Algemeen Rijksambtenarenreglement vergunning
is verleend.
Abt. 34.
1. Door den Commandant kunnen aan de ambtenaren
andere dan hun gewone werkzaamheden worden opgedragen.
2. De ambtenaar is verplicht zoodanige werkzaamheden,
wanneer deze hem in verband met zijn functie, persoonlijk
heid en omstandigheden redelijkerwijze opgedragen kunnen
worden, te verrichten zonder daardoor eenig recht op
extra-vergoeding te kunnen doen gelden.
3. Hij is, zoo noodig ook buiten zijn diensttijd, mede
verplicht, indien hij daartoe door den Burgemeestèr wordt
aangewezen, in tijden van oorlog of oorlogsgevaar diensten
te verrichten voor de bescherming van de bevolking tegen
aanvallen uit de lucht en in tijd van vrede deel te nemen
aan oefeningen, elementaire oefeningen en cursussen inbe
grepen, die door den Burgemeester in verband met de uit
voering van wettelijke maatregelen betreffende bescherming
tegen luchtaanvallen noodig worden geoordeeld.
Abt. 35.
1. Aan de ambtenaren van de af deeling Beroepsbrandweer
kan door den Commandant te allen tijde worden opgedragen
het verrichten van dienst als brandwacht op kermissen, bij
tooneel-uitvoeringen, circus-voorstellingen, tentoonstellingen,
vuurwerk e.d.
2. De regeling van die diensten, alsmede de aanwijzing
van het daarbij van gemeentewege beschikbaar te stellen
materieel geschiedt door den Commandant.
3. De kosten van deze wachtdiensten komen als regel
ten laste van de onderneming, te wier behoeve zij worden
verricht.
Abt. 36.
1. De ambtenaar is verplicht zijn woonplaats te hebben en
feitelijk te wonen in de gemeente Leiden, tenzij hem in
bijzondere omstandigheden door den Burgemeester, al dan
niet voorwaardelijk, vergunning is verleend om buiten de
gemeente Leiden te wonen. Ben zoodanige vergunning kan,
met in achtneming van redelijke overgangsbepalingen, te
allen tijde worden ingetrokken.
2. De Burgemeester kan den ambtenaar zoowel bij als
na zijn indiensttreding in het belang van den dienst ver
plichten om in de onmiddellijke nabijheid van de plaats
zijner werkzaamheden te wonen of een bepaalde ambts
woning te betrekken.
3. Indien de in het tweede lid bedoelde verplichting den
ambtenaar na zijn indiensttreding wordt opgelegd, wordt
hem een door den Burgemeester naar billijkheid vast te
stellen geldelijke vergoeding voor verhuiskosten toegekend.
4. Aan den ambtenaar, die anders dan op eigen verzoek
of anders dan qls gevolg van een hem opgelegde straf of
van een hem verleend ontslag verplicht wordt de hem aan
gewezen ambtswoning te verlaten, wordt eveneens een door
den Burgemeester naar billijkheid vast te stellen geldelijke
vergoeding voor verhuiskosten toegekend.
Abt. 37.
De ambtenaar van de afdeeling Beroepsbrandweer be
hoeft de toestemming van den Commandant om zich buiten
zijn diensttijd buiten de gemeente te begeven; de Com
mandant is bevoegd die toestemming in bijzondere omstan
digheden te weigeren of aan de toestemming voorwaarden
te verbinden.
Abt. 38.
1. De ambtenaar is verplicht tot geheimhouding omtrent
gegeven bevelen, organisatie van den dienst en in het
algemeen omtrent al datgene, wat hem in zijn betrekking
ter kennis is gekomen, voor zoover die verplichting uit den
aard der zaak volgt of zij hem uitdrukkelijk is opgelegd.
2. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet
tegenover hen, aan wie de ambtenaar onmiddellijk of middel
lijk ondergeschikt is, noch in zoover hij door den Burge
meester van de verplichting tot geheimhouding is ont
heven, noch tegenover de justitie of den rechter in ambte
narenzaken, tenzij hij een wettige reden mocht hebben om
zich van het geven van getuigenis of van het beantwoorden
van bepaalde vragen te verschoonen.
Abt. 39.
1. Het is den ambtenaar verboden:
a. middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan eenige
aanneming of levering ten behoeve van de gemeente of
van een gemeentelijke instelling;
b. middellijk of onmiddellijk geschenken te vorderen, te
verzoeken of aan te nemen van derden in verband met de
uitoefening van zijn betrekking, behoudens het bepaalde
in het tweede lid;
c. middellijk of onmiddellijk steekpenningen, geschenken,
provisie of commissie-loon aan te nemen van aannemers
of leveranciers van de gemeente of gemeentelijke instel
lingen
d. personen in dienst der gemeente of van gemeentelijke
instellingen te gebruiken voor persoonlijke of huiselijke
diensten