53 EAIGEN Wedden Minimum Maximum Periodieke verhoogingen A. Afdeeling Beroepsbrandweer Hoofdbrandmeester (Commandant) Adjunct-Hoofdbrandmeester (le Luitenant) Adjunct-Hoofdbrandmeester (2e Luitenant) Brandmeester Onderbrandmeester Hoofdbrandwacht Brandwacht le kl. Brandwacht 2e kl. Brandwacht in opleiding B. Afdeeling Administratie Administratief ambtenaar 3e kl. 3638.— p. j. 2830.— 2628.— ii 1819. 40,53 p. w. 37,90 35,79 29,48 27,37 Klerk 2e kl. 2123.— p. j. 1365.- 4346.— p. j. 3840.— 3638 2426.— 44,74 p. w. 41,58 39,48 34,74 2527.— p. j. 1769.— 2 tweejaarl. van 152.p. j. 4 éénjaarl. 10 10 101.— 101.— 101.— 101.— 102.— 101.— 50.— 51.— 0,79 P. w. 0,53 0,52 0,79 0,52 0,79 0,53 1,05 1,06 1,05 1 75.— P- j- 3 76.— 1 50.— 1 51.— 4 101.— Art. 15. 1Op de in artikel 14 bedoelde wedde van den ambtenaar, die door den Burgemeester in het belang van den dienst verplicht wordt een ambtswoning te betrekken, wordt des wege een korting van 12 ten honderd toegepast. Heeft de bewoning ten doel de bewaking of bewaring van gemeente eigendommen, van een gebouw of van hetgeen daarin voor den gemeentedienst aanwezig is, of indien de woning dienst baar wordt gemaakt aan de uitoefening van den dienst van den ambtenaar, dan bedraagt de korting 10 ten honderd. Indien de ambtenaar aantoont, dat de huurwaarde van de woning, bepaald naar artikel 10 van de wet op de personeele belasting 1896, minder bedraagt dan de op grond, van de vorige volzinnen van dit lid berekende korting, wordt deze op het bedrag van die huurwaarde gesteld. 2. Wordt aan een ambtenaar, als in het eerste lid be doeld, door den Burgemeester bovendien het genot van vuur en licht toegekend, dan wordt op de wedde uit dien hoofde een korting van 3 ten honderd toegepast. Art. 16. 1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel wordt de in artikel 14 bedoelde wedde van den ongehuwden ambtenaar van 30 jaar en ouder verminderd met 3 ten honderd. Als ongehuwd wordt niet aangemerkt de ambtenaar, die gehuwd is geweest. 2. De in het eerste lid bedoelde vermindering van de wedde wordt niet toegepast ten aanzien van ongehuwde, in gezinsverband levende, eenige kostwinners, zoolang zij door den Burgemeester als zoodanig worden beschouwd. 3. De verhooging of vermindering van de wedde, als ge volg van de wijziging van de omstandigheden, welke den ambtenaar niet dan wel doen vallen onder den ongehuwden- aftrek, gaat in op den eersten dag van de maand, volgende op die, waarin de wijziging plaatst heeft. Art. 17. 1. De in artikel 14 bedoelde wedden worden bij voldoende bekwaamheid, geschiktheid en voldoenden dienstijver door den Burgemeester periodiek verhoogd op de wijze als in artikel 14 in de desbetreffende salarisschalen is aangegeven, naar gelang van den voor de berekening van de wedde geldenden diensttijd in den rang. 2. Indien een periodieke verhooging, hetzij wegens on voldoende bekwaamheid, geschiktheid of onvoldoenden dienstijver, hetzij wegens straf, niet op de wijze als in artikel .14 in de desbetreffende salarisschalen is aangegeven, naar gelang van den voor de berekening van de wedde geldenden diensttijd in den rang, is toegekend, zullen, tenzij de Burgemeester anders bepaalt, verdere periodieke ver hoogingen zooveel later worden toegekend als deze ont houding heeft geduurd. 3. Indien de ambtenaar daarna in meer dan voldoende mate bekwaamheid, geschiktheid of dienstijver betoont, kan de Burgemeester bepalen, dat de nadeelen aan deze ont houding verbonden, hetzij met terugwerkende kracht, hetzij voor de toekomst geheel of gedeeltelijk ongedaan worden gemaakt. Art. 18. 1. De tijd, gedurende welken op grond van artikel 50 verlof wordt genoten ter vervulling van militairen dienst plicht, komt in aanmerking als diensttijd, geldig voor het toekennen van een periodieke verhooging. 2. Als diensttijd, in den zin van het vorige lid, blijft buiten aanmerking de tijd: a. doorgebracht met buitengewoon verlof, bedoeld in artikel 48, indien dit verlof langer dan een jaar achtereen volgens heeft geduurd of is verleend in het persoonlijk be lang van den ambtenaar, dan wel doorgebracht met buiten gewoon verlof, den ambtenaar onder voorwaarde van stilstand van diensttijd verleend; b. gedurende welken de ambtenaar in zijn ambt is geschorst hetzij bij wijze van disciplinaire straf; hetzij op grond van het feit, dat een strafrechtelijke ver volging wegens misdrijf tegen hem is ingesteld of hem. door den Burgemeester het voornemen tot bestraffing met de straf van ontslag of van niet-eervol ontslag is te kennen gegeven of hem van de oplegging van een van deze straffen mededeeling is gedaan, dan wel hij zich in verzekerde bewaring bevindt, tenzij deze schorsing niet door een straf wordt gevolgd; hetzij op grond van het feit, dat naar het oordeel van den Burgemeester het belang van den dienst de schorsing vorderde, tenzij de Burgemeester anders bepaalt. 3. De Burgemeester behoudt zich nochtans voor, om in gevallen, waarin een verlof van langer dan een jaar achter eenvolgens in het belang der gemeente wordt verleend, te 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1943 | | pagina 15