45 om ontheffing van de pachtsom over het pachtjaar 1941/42, heeft dezerzijds een boekenonderzoek plaats gehad; daarbij bleken de exploitatie-resultaten over het pachtjaar 1941/42 van dien aard te zijn geweest, dat er termen bestonden om, evenals over het pachtjaar 1940/41 geschiedde, wederom vrij stelling van betaling van de geheele pachtsom ad 2.400. te verleenen. Met het oog hierop heeft de Burgemeester op 13 Augustus 1942 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN; Op grond van artikel 3 van de verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening; BESLUIT: aan den pachter van de exploitatie van de buffetten van de Stadsgehoorzaal vrijstelling van betaling te verleenen van de geheele pachtsom ad 2.400.over het pachtjaar 1 Mei 1941/42 en het te dier zake door hem gestorte bedrag van 1.200.te restitueeren. N°. 110. Leiden, 20 Augustus 1942. Naar aanleiding van een door den heer M. H. de Reede gedaan verzoek om ontslag als commissaris van de Gemeente lijke Yolkscredietbank heeft de Burgemeester op 20 Augustus 1942 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN; Op grond van artikel 3 van de verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening; BESLUIT: aan M. H. de Reede eervol ontslag te verleenen als commissaris van de Gemeentelijke Yolkscredietbank, onder dankbetuiging voor de als zoodanig bewezen diensten. N°. 111. Leiden, 20 Augustus 1942. Op 30 October 1941 (Ingek. Stukken No. 143) besloot de Burgemeester, waarnemende de taak van den Gemeenteraad, aan degenen, die het gas en de electriciteit volgens een der vastrecht-tarieven betrekken, over het tijdvak Juli 1941 tot en met Juni 1942 een waarborg te geven, dat de door hen verschuldigde gemiddelde eenheidsprijs over dat jaar niet zou stijgen boven den prijs van het algemeene eenheidstarief, zijnde het tarief A voor gas en het tarief I voor electriciteit het eventueel door de verbruikers meer betaalde zou na het einde van dat tijdvak aan hen worden gerestitueerd. Aangezien ook thans nog de motieven gelden, die tot het hierboven vermelde besluit hebben geleid, verdient het aan beveling voor het tijdvak Juli 1942 tot en met Juni 1943 in gelijken zin te besluiten. Bovendien is het in verband met de bijzondere tijds omstandigheden raadzaam de overgang van het gastarief B naar het gastarief A, in plaats van alleen op 1 Januari en 1 Juli, en de overgang van een der electriciteitstarieven III, IV of V op tarief I of II, die thans ook aan beperkende bepalingen gebonden is, te allen tijde mogelijk te maken. De Burgemeester heeft mitsdien op 20 Augustus 1942 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN; Op grond van artikel 3 van de verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening; BESLUIT: met afwijking van het bepaalde in art. 10 van de Gasver- ordening en art. 10 van de Electriciteitsverordening 1°. dat bij levering van gas volgens tarief B over het tijdvak, omvattende het opgenomen gebruik over de maanden Juli 1942 tot en met Juni 1943, wanneer zou blijken, dat de kosten van het verbruik van gas volgens dit tarief hooger zijn dan voor eenzelfde verbruik volgens tarief A verschuldigd zou zijn geweest, het meer betaalde aan den verbruiker zal worden gerestitueerd; 2°. dat bij levering van electriciteit volgens een der tarieven III, IV of V, over het tijdvak, omvattende het opgenomen gebruik over de maanden Juli 1942 tot en met Juni 1943, wanneer zou blijken, dat de kosten van de verbruikte elec triciteit volgens een dier tarieven hooger zijn dan voor een zelfde gebruik volgens tarief I verschuldigd zou zijn geweest, het meer betaalde aan den verbruiker zal worden geres titueerd 3°. te bepalen, dat zoowel de overgang van het gastarief B op gastarief A, als de overgang van een der electriciteits tarieven III, IV of V op tarief I of II te allen tijde mogelijk zal zijn. N°. 112. Leiden, 20 Augustus 1942. De ovens I, II en IV van de koolgasstokerij van de Licht fabrieken moeten een periodieke revisie ondergaan. Normaal bestaat deze revisie in het vernieuwen van den bovenbouw en van het ondergedeelte van den generator. De ovens zijn echter reeds 20, resp. 15 jaar in gebruik en verschillende onderdeden van den bovenbouw beginnen thans duidelijke teekenen van veroudering en slijtage te vertoonen, waardoor de bedrijfsresultaten in hooge mate beïnvloed worden en het brandstofverbruik belangrijk toeneemt. Algeheele vernieuwing en moderniseering van deze 3 ovens zal de bedrijfszekerheid van de stokerij vergrooten en ondanks de hooge aan- schaffingskosten door besparing op brandstof en door het voordeelig verschil tusschen het thans noodzakelijke onder houd en het onderhoud van de vernieuwde installaties jaarlijks een niet onaanzienlijke besparing opleveren. De kosten van deze vernieuwing worden geraamd op 225.000.welk bedrag uit de vrijgekomen afschrijvings middelen gevonden kan worden en in 10 jaren kan worden afgelost uit de exploitatie. üp grond van bovenstaande overwegingen heeft de Burge meester op 20 Augustus 1942 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN; Op grond van artikel 3 van de verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied No. 152/1942 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening; BESLUIT: behoudens goedkeuring van den Commissaris der Provincie door vaststelling van den bij dit besluit behoorenden staat tot wijziging van de begrooting van den kapitaaldienst van de Gasfabriek, dienst 1942, voor de vernieuwing van den onder en bovenbouw van de ovens I, II en IV der koolgasstokerij uit de vrijgekomen afschrijvingsmiddelen een bedrag van 225.000.beschikbaar te stellen, uit de exploitatie af te lossen in 10 jaren, aanvangende met het jaar 1943. N°. 113. Leiden, 24 Augustus 1942. Bij beschikking van den Secretaris-Generaal van het Departement van Binnenlandsche Zaken van 31 Januari/ 2 Februari 1942, is de Pensioenwet 1922 (S. 240) met ingang van 1 Maart 1942 op eenige punten gewijzigd; onder meer is daarbij voor hen, die de hoedanigheid van ambtenaar in den zin der Pensioenwet bij een gemeente hebben verkregen of nog verkrijgen, de mogelijkheid geopend om onder be paalde voorwaarden den tijd, dien zij onmiddellijk tevoren op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht bij dezelfde gemeente hebben doorgebracht, met terugwerkende kracht tot 1 Juli 1922, voor pensioen in te koopen. Voorts heeft genoemde beschikking verandering gebracht in de bepalingen betreffende het verhaal op belanghebbenden wegens inkoop van diensttijd. Was voorheen voor tijdelijken dienst enz. een verhaal van ten hoogste 50 der inkoopsom toegelaten, thans kunnen de door de gemeente aan het Pensioenfonds te betalen bijdragen ten volle op belang hebbenden worden verhaald, indien de inkoop geschiedt ingevolge de bepalingen van de Pensioenwet, zooals deze na 1 Maart 1942 luiden. Dit geldt nu derhalve zoowel voor tijdelijken dienst als voor diensttijd op arbeidscontract, met deze uitzondering echter, dat ingevolge een overgangsbepaling de vroegere regeling der Pensioenwet (maximum verhaal 50 van kracht blijft ten aanzien van hen, op wie op het tijdstip van inkoop de bepalingen van de Pensioenwet be-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1942 | | pagina 3