GEMEENTE LEIDEN.
INGEKOMEN STUKKEN.
N°. 149. Leiden, 14 November 1941.
Met betrekking tot de binnenkort in druk verschijnende
begrooting der gemeente voor 1942, wenscht de Burgemeester,
in aansluiting aan de uiteenzetting, die reeds bij eiken post
afzonderlijk wordt gegeven, nog eenige verdere, toelichtende
opmerkingen te maken, waarbij tevens gelegenheid zal zijn
tot een vergelijking met de begrootingseijfers voor 1941.
Allereerst een beknopte meer algemeene bèschouwing,
waarna voor zoover noodig, hoofdstuksgewijze een korte
samenvatting volgt.
Wat de begrooting 1941 betreft, wordt in herinnering
gebracht, dat zij aanvankelijk door den Gemeenteraad in de
vergadering van 24 Februari 1941 werd vastgesteld met een
ongedekt tekort van 280.221.waarbij was gerekend op
de heffing van 55 opcenten op de gemeentefondsbelasting en
170 opcenten op de personeele belasting.
Inmiddels was verschenen het besluit van de Secretarissen-
Generaal van de Departementen van Financiën en van
BinnerJandsche Zaken (Verordening No. 30/1941) tot regeling
van <"e gevolgen voor het jaar 1941 voor de provinciën, het
gemeentefonds en de gemeenten van de vervanging van de
tot toen bestaande belastingen naar het inkomen door één
enkele inkomstenbelasting. Deze regeling kwam in het alge
meen hierop neer, dat de geldende uitkeeringen uit het
Gemeentefonds gehandhaafd bleven en dat de gemeenten uit
dat Fonds een uitkeering kregen gelijk aan de opbrengst van
de tot dusver geheven opcenten op de gemeentefondsbelasting,
terwijl ingevolge nadere uitvoeringsvoorschriften aan die ge
meenten, welke met de feitelijke opcenten-heffing over 1940/41
niet meer konden uitkomen en die nog de mogelijkheid gehad
zouden hebben het aantal op te voeren, eveneens uit dit
Fonds, een bijdrage kon worden verleend tot ten hoogste het
bedrag, dat de nog niet geheven opcenten voor onze ge
meente dus 20 hadden kunnen opbrengen. Aan dit laatste
was echter o.m. de voorwaarde verbonden, dat voor de
personeele belasting de tarieven werden opgevoerd tot drie
maal de hoofdsom. Om voor bedoelde bijdrage in aanmerking
te komen moesten mitsdien de opcenten op de personeele be
lasting alsnog tot 2fM> worden verhoogd. In verband met een
en ander werd de begrooting 1941 nader gewijzigd bij besluit
van den Gemeenteraad van 13 Maart 1941.
Het tekort van 280.221.dat inmiddels nog door den
ingevoerden duurtetoeslag was gestegen tot 340.221.kon
daarbij worden verminderd tot ƒ33.930.voornamelijk
door een intusschen mogelijk gebleken hoogere raming van
de (formule) uitkeering per inwoner uit het Gemeentefonds, door
de verhooging van de opcenten op de personeele belasting tot
200 en door het uittrekken van de bedoelde bijdrage ad
116.450.gelijk aan de opbrengst van 20 opcenten op de
vroegere gemeentefondsbelasting (Ingek. Stukken No. 27).
Voor het jaar 1942 werden ten aanzien van een en ander
nog geen voorzieningen door de Begeering getroffenovereen
komstig de van het Departement van Binnenlandsche Zaken
bij circulaire van 13 September 1941 ontvangen aanwijzingen
is er bij de samenstelling van de nieuwe begrooting van uitge
gaan, dat voor 1942 soortgelijke regelingen zullen gelden als
voor 1941. De op deze basis opgemaakte begrooting, waarin der
halve ook weder zijn opgenomen 200 opcenten op de personeele
belasting en een extra-bijdrage uit het Gemeentefonds terzake
van de vroegere marge van 20 opcenten op de voormalige
gemeentefondsbelasting, wijst een tekort aan van 788.961.
dit resultaat is derhalve aanmerkelijk ongunstiger dan dat
der nader gewijzigde begrooting 1941. De oorzaak hiervan
is gelegen in het feit, dat verschillende uitgaven en inkomsten
bleven stijgen, resp. dalen, zonder dat de gemeente daarop
eenigen invloed van beteekenis kan uitoefenen; trouwens,
naar te verwachten valt, zal door dezelfde oorzaak ook de
rekening 1941 straks een ongunstiger beeld vertoonen dan
de (gewijzigde) begrooting van dat jaar.
Van de nadeelige verschillen tusschen de begrootingen 1942
en 1941 kunnen als voornaamste de volgende worden genoemd.
Blijkens het medegedeelde in Ingekomen Stukken No. 148
heeft de rekening 1940, in hoofdzaak eveneens tengevolge van
de tijdsomstandigheden, een exploitatietekort van ƒ251.266.
dat ten laste van den dienst 1942 komt, waartegenover de
begrooting 1941 kon worden geopend met een batig saldo van
den dienst 1939 ad 134.812.hetgeen derhalve een on
gunstig verschil uitmaakt van niet minder dan ƒ386.078.
Meer benoodigd is verder o.a. voorrente en aflossing van geld-
leeningen rond 85.000.zulks in verband met plaats
gehad hebbende consolidatie van kasgeldleeningen en nog
te sluiten vaste- en kasgeldleeningen; voor politie 20.000.
voornamelijk wegens uitbreiding van het personeel; voor
fabricage-uitgaven, waarbij uiteraard met het prijspeil
rekening was te houden 33.200.voor verpleging van arme
krankzinnigen 19.600.en voor subsidie aan den Gemeente
lijken Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon 60.000.
welke beide stijgingen geen nadere verklaring behoeven; voor
de exploitatie van de Centrale Keukens 17.500.voor on
voorziene uitgaven 45.000.ten behoeve van de verschul
digde vereveningsheffing en het aandeel in de ziekenfonds
premie, welke de gemeente in het algemeen voor haar arbeids
contractanten heeft te betalen. Daarnaast staan belangrijk
lagere inkomstenposten, waarvan wel in de eerste plaats is te
noemen de winst van de Lichtfabrieken, die 90.500.bij
de raming van 1941 achterblijft, uiteraard mede onder invloed
van de tijdsomstandigheden; zoolang door den oorlogs
toestand allerlei maatregelen ten aanzien van prijspeil en
rantsoeneering van het verbruik noodzakelijk blijken, zullen
vanzelfsprekend deze beperkingen zich weerspiegelen in de
cijfers der bedrijfsbegrootingen. Voorts moet het verlies
van het Openbaar Slachthuis 17.000.hooger worden
uitgetrokken, omdat aan de begrooting 1941 een extra
bate van 20.000.wegens de toen te verwachten meer
dere winst over 1940 kon worden ten goede gebracht; ver
volgens liepen de marktgelden met 14.000.— en andere
belastingen met 27.000.terug, en kan er thans door
den kapitaaldienst geen uitkeering meer ter zake van het Fonds
voor Stadsverbetering en Sociale Doeleinden plaats hebben,
uit welken hoofde de begrooting 1941 als restantbedrag
25.000.ontving. Behalve de genoemde, zijn er nog tal
van andere posten aan te wijzen met hoogere uitgaven of
lagere ontvangsten, die elk op zichzelf weliswaar niet zoo
groote bedragen uitmaken, maar die gezamenlijk toch een
zeer aanzienlijke som vormen. En hiertegenover kan slechts
als eenige meevaller van beteekenis worden vermeld een
hoogere raming van de (formule) uitkeering uit het Gemeente
fonds met 81.026.doordat thans van het uitkeeringsjaar
1939/40 kan worden uitgegaan, dat gunstiger was dan het
uitkeeringsjaar 1938/39.
Het is de gemeente uit eigen kracht helaas niet mogelijk
om een zoo groot tekort te dekken. De uitgaven zijn alle met
inachtneming van de meest strikte zuinigheid begroot, waarbij
is te bedenken, dat vele en daaronder zeer belangrijke posten
vaste verplichtingen vormen, waaraan ten eenenmale niet
valt te tornen. Ook overigens moet echter een vermindering
uitgesloten worden geacht, tenzij men de vooral in dezen tijd
noodzakelijke' sociale bemoeiingen van de gemeente inperkte
en daarmede ernstige schade toebracht aan de gemeenschaps
belangen; bovendien zou een zelfs ingrijpende besnoeiing
op dit gebied in verhouding tot het begrootingsdeficit nog
slechts een betrekkelijk gering bedrag kunnen opleveren.
De inkomsten zijn eveneens zoo scherp mogelijk geraamd
en kunnen dan ook niet worden verhoogd. Het is duidelijk,
dat de winst van de Lichtfabrieken één der voornaamste
baten door de huidige omstandigheden zeer nadeelig
beïnvloed wordt; kon in vroegere jaren een nadere beoor
deeling van de vermoedelijke bedrijfsresultaten dikwijls in
aanzienlijke mate tot het behoud van het begrootingseven-
wicht bijdragen, de toestand van dit oogenblik laat een ver
hooging van de uitgetrokken winst niet toe.
De gemeente-belastingen zijn reeds tot het wettelijke
maximum opgevoerd of kunnen, mede gelet op de rijks
heffingen, practisch niet meer worden verzwaard. Beserves
of dotaties van den kapitaaldienst, die voorheen eveneens
meermalen ten dienste stonden voor het sluitend maken van
de begrooting, kunnen thans behoudens een beschikking
over 30.000.van de reserve van het Grondbedrijf niet
meer worden aangewend, omdat dergelijke bijzondere midde
len zijn uitgeput. En hierbij mag men zich niet ontveinzen,
dat als gevolg van de heerschende omstandigheden het be-
grootingsbeeld ook voor de naaste toekomst door allerlei
onzekere factoren wordt beheerscht, die eer den tendenz
van toeneming van uitgaven, dan van verlichting van lasten
vertoonen.
Er is dus geen andere weg dan vaststelling van de be
grooting met genoemd tekort, welk tekort ingevolge de des
betreffende circulaire aan het Departement van Binnenland
sche Zaken is medegedeeld. Blijkens die circulaire zal na
ontvangst van de opgaven van de verschillende gemeenten
worden beslist of en in hoeverre door het Bijk in de dekking
van de tekorten kan worden bijgedragen of welke andere
maatregelen kunnen worden getroffen. Deze beslissing zal
mitsdien ook ten aanzien van de begrooting onzer gemeente
moeten worden afgewacht.
Onder deze omstandigheden omtrent het perspectief der
financien van de gemeente in de naaste toekomst eenigszins
geconcretiseerde aanduidingen te geven, is uiteraard niet wel
doenlijk, dit te minder waar thans nog onzekerheid bestaat
omtrent de definitieve regeling van de financieele verhouding
met het Bijk en de rijksbelastingen blijkbaar nog steeds in het