94
1.414.036.63 zullen bedragen, d. i. 64.398.63 meer dan de
raming ad 1.349.638.
De bovenbedoelde ontvangsten bedroegen over 1938
1.350.625.31 en over 1937 1.322.689.39.
De ten laste van de gemeente blijvende netto-uitgaven
voor werk 1 oozenzorg hebben dus over 1939 ten slotte
14.026.38 78.425.01 64.398.63) meer bedragen dan de
raming ad 241.518.
Voorts bedroeg de ontvangst van de duinwaterleiding,
geraamd op ƒ310.000.ƒ4.338.66 minder en werd aan
opcenten op de hoofdsom der personeele belasting 11.250.
minder ontvangen dan de raming ad 317.250.
Ook moest wegens over 1938 te veel op voorschot ont
vangen uitkeering op de hoofdsom der personeele belasting
8.391.60 aan het Eijk worden gerestitueerd.
Aan rente van geldleeningen werd over 1939 betaald
743.594.69; over 1938 bedroeg de uitgaaf terzake 725.514.60
en over 1937 759.737.24.
In aanmerking nemende de nog aan te bieden coupons van
geldleeningen, tot een bedrag van 209.bedroeg de rente
uitgaaf over 1939 feitelijk 743.803.69 743.594.69 209.—
d. i. 34.322.69 meer dan de oorspronkelijke raming ad
709.481.—.
In hoofdzaak is dit toe te schrijven aan de rente van de
twee, ingevolge Raadsbesluit van 20 Maart 1939, gesloten
3^2 geldleeningen, respectievelijk groot 200.000.en
1.800.000.waarvoor op den dienst 1939 34.698.61 moest
worden betaald.
De hoogere rente-uitgaaf ad 34.322.69 kon geheel worden
afgeschreven van den post „rente tijdelijk kasgeld"; bij de
raming van dezen post was namelijk rekening gehouden met
het eventueel sluiten van vaste geldleeningen.
Aan aflossing van geldleeningen werd over 1939 betaald
ƒ763.743.96; met inbegrip van twee uitgelote obligatiën,
van 1.000.ieder, die nog niet ter inwisseling zijn aange
boden, bedraagt de aflossing feitelijk 765.743.96.
Over 1938 werd afgelost 723.286.35 en over 1937
728.274.27.
Op de begrooting voor 1939 was voor aflossing 772.121.
uitgetrokken, zoodat over 1939 6.377.04 minder werd
afgelost dan geraamd was.
De overboeking van den kapitaaldienst naar den gewonen
dienst van de egalisatie van de pensioenlasten, betreffende
de ambtenaren, die reeds vóór 1 October 1913 in dienst van
de gemeente waren, bedroeg over 1939 51.064.64.
Over 1938 bedroeg de overboeking ter zake 53.458.63,
over 1937 42.101.03.
Het eindresultaat van den gewonen dienst over het jaar
1939 zelf, met uitschakeling derhalve van de ontvangsten uit
vroegere diensten, is dat de dienst sluit met een voordeelig
exploitatie-saldo van 134.812.16 21.249.65 28.286.01
7.036.36) 113.562.51.
Het dienstjaar 1938 sloot, aldus berekend, met een nadeelig
exploitatie-saldo van 163.085.74, dat van 1937 met een
nadeelig exploitatie-saldo van ƒ211.872.34.
Gelijk wij reeds meermalen mededeelden is een vergelijking
van de saldo's dezer jaren door de bijzondere maatregelen,
welke in de verschillende jaren moesten worden genomen
niet wel mogelijk.
Bovendien moet hierbij nog in aanmerking worden geno
men, dat de gevolgen van de genomen maatregelen (hal
veering premie ongevallenfonds en andere bezuinigings
maatregelen) ter versterking van de inkomsten en verlaging
van de uitgaven, waarvan de geraamde opbrengst ad
19.000.was uitgetrokken op volgn. 223 „Opbrengst van
maatregelen tot versterking van de inkomsten en verlaging
van de uitgaven" niet in de betrekkelijke hoofdstukken en
paragrafen van de begrooting zijn verwerkt, doch wel in die
van de rekening tot uiting zijn gekomen.
Voor verdere bijzonderheden betreffende den gewonen
dienst verwijzen wij naar de rekening zelve.
Ook voor bijzonderheden betreffende den kapitaaldienst
verwijzen wij naar de rekening.
Wij stellen U thans voor de geheele gemeenterekening
voorloopig vast te stellen, waartoe U het volgende concept
besluit hierbij wordt aangeboden:
De Raad der gemeente Leiden;
Gezien de rekening der inkomsten en uitgaven over het
dienstjaar 1939 door Burgemeester en Wethouders met de
daarbij behoorende bescheiden ingevolge artikel 256 der
Gemeentewet op den 18en November 1940 overgelegd;
Overwegende, dat de rekening gedurende meer dan 14 dagen
ter Secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing heeft
gelegen en algemeen verkrijgbaar is gesteld overeenkomstig
het bepaalde bij bovengenoemd wetsartikel;
Gelet op het rapport der Commissie voor het nazien der
rekening; op artikel 257 der Gemeentewet en op het Konink
lijk Besluit van 8 September 1931 (Stsbl. No. 395), zooals dit
nader is gewijzigd.
Besluit:
het bedrag der ontvangsten en uitgaven van die rekening
voorloopig vast te stellen als volgt:
de ontvangsten van den gewonen dienst op 11.299.000.29
de uitgaven van den gewonen dienst op 11.311.493.16
en alzoo het nadeelig slot van den gewonen
dienst op12.492.87
de ontvangsten van den kapitaaldienst op 10.105.181.03
de uitgaven van den kapitaaldienst op 10.110.975.99
en alzoo het nadeelig slot van den kapitaal
dienst op5.794.96
Aldus besloten in de openbare vergadering van den Raad
der Gemeente Leiden, gehouden op 1940.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.