MAANDAG 18 NOVEMBER 1940.
114
Subsidie-R.K. Lyceum voor Meisjes te 's-Gravenliage, e.a.
(Voorzitter e.a.)
XVII. Praeadvies op liet verzoek van liet bestuur van het
II.K. Lyceum voor meisjes, te 's-Gravenhage, om subsidie over
19:17, in verband met liet bezoeken van die inrichting door
Leidsche leerlingen. (1^8)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen XV tot en
met XVII besloten.
XVIII. Voorstel:
a. tot het aangaan van een transactie met het Leger des
Heils inzake het verbouwen van het Gravensteen en de
v.m. Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen
resp. tot industrieele inrichting met tehuis voor mannen,
een industrieele inrichting voor gehuwden (extern), een
asyl voor passanten en een volkslogement en liet verhuren
van die gebouwen, na de verbouwing, aan liet Leger des
Heils
b. tot het beschikbaar stellen van gelden ten behoeve van
de restauratie van het Gravensteen, de verbouwing
daarvan tot industrieele inrichting, tevens tehuis voor
mannen, asyl voor passanten en industrieele inrichting
voor gehuwden (extern) en de verbouwing van de v.m.
Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen tot
volkslogement;
c. tot het aanvaarden uit 's Rijks kas van een subsidie in de
kosten van restauratie van het Gravensteen
d. tot het t.z.t. verstrekken van een rentelooze geldleening
aan het Leger des Heils ten behoeve van de inrichting
van de sub a genoemde inrichtingen
e. tot het vaststellen van den desbetreffenden begrootings-
staat. (149)
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van orde van de heeren van Dijk, Oostveen, Riedel en van
Rosmalen, luidende:
)n derget eekend en hebben de eer den Raad voor te stellen
punt 18 der Raadsagenda van Maandag 18 November 1940
aan te houden, om advies in te winnen van het Bestuur der
Stedelijke Werkinrichting."
De heer van Dijk zou verschillende redenen voor de indiening
van het voorstel van orde kunnen noemen, maar zal zich ter
beperking van de discussie tot de vermelding van de hoofd
motieven bepalen.
Het is niet moeilijk uit het Ingekomen Stuk No. 15 van
1937 te lezen, dat het toenmalige bestuur van de Stedelijke
Werkinrichting in velerlei vorm zijn medewerking aan de
totstandkoming van dat voorstel heeft verleend; door ver
schillende oorzaken is de zaak toen niet definitief afgehandeld.
In het Ingekomen Stuk No. 149 van 1940 verstrekt het
College de nadere inlichtingen, welke eenige raadsleden om
trent de nieuwe reorganisatieplannen bij de behandeling van
de begrooting hebben gevraagd.
Het doet spreker leed te moeten constateeren, dat het
College bij de totstandkoming van deze nieuwe plannen en
voorstellen in geenerlei vorm het advies van het tegenwoor
dige bestuur van de Stedelijke Werkinrichting heeft gevraagd.
Men kan toch niet aannemen, dat het uit zeven leden be
staande bestuur alleen tot taak heeft te bepalen of de te werk
gestelden zuurkool dan wel snijboonen zullen eten.
Hoewel veel van wat in het nieuwe Ingekomen Stuk is
vermeld sprekers instemming kan hebben, moet hij erkennen
dat ten aanzien van vele zaken opheldering gewenscht is.
De heer van Stralen herinnert er aan, dat destijds tusschen
het bestuur van de Stedelijke Werkinrichting en een vertegen
woordiging van het gemeentebestuur mondeling overleg heeft
plaats gehad omtrent de beginselvraagis het gewenscht de
Stedelijke Werkinrichting op te heffen en haar in beheer en
exploitatie te geven aan het Leger des Heils? Het bestuur
heeft zich later schriftelijk accoord verklaard met dit principe.
Het College meende dan ook, dat, waar de zaak destijds in
den Raad is beslist, er thans geen aanleiding bestaat het tegen
woordige bestuur der inrichting te raadplegen over de maat
regelen, welke ter uitvoering van het indertijd genomen be
ginselbesluit vastgesteld dienen te worden. Bovendien vermag
spreker niet in te zien, in welk opzicht liet bestuur omtrent
het thans in behandeling zijnde voorstel had kunnen advi-
seeren, tenzij het om de een of andere reden meende, dat men
tot de opheffing van de inrichting in haar tegenwoordigen
vorm niet dient over te gaan en haar niet in beheer en exploi
tatie aan het Leger des Heils moet geven. Een dergelijke be
slissing kan de Raad, naar het oordeel van spreker, thans niet
meer nemen, gezien het feit, dat de Raad zich reeds in be
ginsel heeft uitgesproken.
Industrieele inrichtingen in Gravensteen en v. m. Kweekschool
(van Stralen e.a.) voor onderw.restauratie-Gravensteen.
Het is wel mogelijk, dat ten gevolge van de vele wijzigingen,
welke het bestuur der inrichting sinds dien heeft ondergaan,
het tegenwoordige bestuur deze zaak niet zoo duidelijk ziet
als het vroegere bestuur, dat aan de besprekingen en de be
handeling van het eerste voorstel heeft deelgenomen, maar
dit verandert niets aan het- feit, dat het oordeel van het bestuur
over het principe is gevraagd en verkregen en men dus nu
alleen met de financieele en technische uitwerking van het
beginselbesluit heeft te maken.
In verband met het technische gedeelte is de Commissie
van Fabricage gehoord, maar op de financieele gevolgen van
de maatregelen kan het bestuur van de inrichting toch geen
invloed uitoefenen, want daarbij gaat het om het vastleggen
van de uitwerking van het beginselbesluit en daarin heeft het
College geen aanleiding gevonden het bestuur der inrichting
of de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon te hooren.
Deze geheele zaak moet gesteld worden in het licht van de
cijfers, die vroeger zijn verstrekt, en komt dus in het geheel
niet in aanmerking voor de behandeling in commissies.
Het College adviseert den Raad dan ook het voorstel van
orde niet aan te nemen. De aanhouding van het agendapunt
zou aan de zaak zelf niets veranderen en alleen ten gevolge
hebben, dat deze quaestie, die reeds vele jaren hangende is en
waarvan de behandeling destijds in eenige vergaderingen
moest plaats hebben, omdat de Raad op dit punt blijkbaar
zeer moeilijk beslissen kan, nog langer traineerde, hetgeen het
College zeer onraadzaam zou achten. Uit de besprekingen, die
gevoerd zijn, is gebleken dat het College thans verzekerd is
van de volle medewerking van alle instanties, ook van die
van het Rijk. Deze zaak verkeert thans in dit stadium, dat
na de beslissing van den Raad op den kortst mogelijken ter
mijn begonnen kan worden met dit werk en spreker adviseert
den Raad geen nieuwe belemmeringen op te werpen, zoodat
spoedig met deze zaak begonnen kan worden.
De heer Veenendaal zal gaarne voor het voorstel tot aan
houding van dit punt stemmen. Spreker is het met den
Wethouder eens, dat dit voorstel van het College alleen raakt
de uitvoering, de technische en financieele zijde van de zaak,
en dat over de technische zijde van de zaak het advies is
gevraagd van de Commissie van Fabricage, maar over de
financieele zijde van de zaak is niet het advies gevraagd van
de Commissie van Financiën. Het is toch volkomen logisch
dat, wanneer er aan een voorstel financieele consequenties
verbonden zijn, het advies van de Commissie van Financiën
gevraagd wordtwanneer deze Commissie alleen gehoord zou
worden bijv. over het aangaan van geldleeningen, die toch
moeten doorgaan, dan is de beteekenis van die Commissie
toch wel buitengewoon gering.
Niemand kan meer waardeering hebben voor den arbeid
van het Leger des Heils in het algemeen en ook in het bijzonder
voor zijn arbeid ten aanzien van dergelijke instellingen dan
spreker en hij zou dan ook in geen enkel opzicht getwijfeld
hebben, of men deze taak met een gerust hart aan het Leger
des Heils zou kunnen toevertrouwen, maar nu leest spreker
in het Ingekomen Stuk:
„Aangezien het Leger des Heils geen ervaring heeft op het
gebied van de exploitatie van een werkinrichting voor
externen, heeft het echter de voorwaarde gesteld, dat de
exploitatie van die inrichting administratief en financieel
geheel gescheiden van de exploitatie van de andere inrich
tingen zal geschieden en dat tekorten van die exploitatie
voor rekening van de gemeente zullen komen."
Volgens dit voorstel van het College zal de gemeente ten
aanzien van bepaalde onderdeelen zekere garanties aan het
Leger des Heils geven, ten aanzien waarvan bij spreker ook
nog vragen rijzen, maar hier zal de gemeente zelfs eventueele
verliezen ten volle voor haar rekening moeten nemen. Spreker
kan begrijpen, dat een instelling als het Leger des Heils, bij
gebrek aan ervaring op sommige punten, geen risico's op
zich neemt, maar het feit, dat de gemeente een ongelimiteerd
risico op zich neemt, en dat zij ook ten opzichte van de
werkinrichting voor externen aan een termijn van 10 jaren
gebonden is, maakt het toch gewenscht en noodzakelijk, dit
toch wel zware risico nog eens nader onder het oog te zien.
In verband daarmede zou spreker het zeer op prijs stellen,
wanneer het voorstel van orde van den heer van Dijk c.s.
werd aangenomen en het College dit punt speciaal nog eens
onder het oog zal willen zien.
De heer van Dijk zegt, dat het er bij de raadsleden, die dit
voorstel van orde hebben ingediend, niet alleen om gaat,
dat zij als leden van het bestuur van de Werkinrichting
niet gekend zijn bij de totstandkoming van het voorstel
van het College; dit zou slechts een kleinigheid zijn, waarover
men gauw genoeg heen stapt. Als bestuurslid van deze