MAANDAG 18
Verordening Reinigings- en Ontsmettingsdienst.
(Wilbrink e.a.)
worden deze inrichtingen gelijk gesteld in dit opzicht met de
burgerij; ook bij de burgerij wordt het vuil opgehaald,
waar deze indirect de kosten van het ophalen betaalt door
middel van de belasting. Deze inrichtingen worden hier
dus niet achtergesteld, maar wel degelijk wordt met haar
belangen rekening gehouden.
Artikel 3 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement
van den heer Tobé, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor Art. 4 als volgt te lezen:
1. Tenzij de Directeur een andere plaats aanwijst, moeten
de emmers zoo kort mogelijk voor de komst van den ophaler,
op het voetpad, zoo dicht mogelijk bij den rijweg worden ge
plaatst. Zij moeten verwijderd worden, zoo spoedig mogelijk,
nadat zij geledigd zijn.
2. De directeur bepaalt het tijdstip, waarop de vuilnis
ophaler aan de huizen kan worden verwacht. Dit tijdstip
wordt aan de bewoners bekend gemaakt."
De heer Tobé zegt, dat men soms moeilijk kan afgaan
op de luid klinkende bel. Wanneer men zooals spreker op
het Rapenburg woont, hoort men aan den overkant die
bel reeds een uur vóór de komst van den vuilnisophaler,
omdat deze nog heelemaal moet rondrijden. Ook wanneer
de vuilnisauto dan in de Kaiserstraat is, een half uur daarna,
hoort spreker in zijn huis nog steeds de bel. Dit is nu niet
zoo erg voor gezinnen, die er dienstpersoneel op na kunnen
houden, omdat dit personeel desnoods een oogje in het
zeil kan houden, maar voor huismoeders, die geen dienst
personeel hebben, is het moeilijk om, zoodra zij de bel hooren,
den vuilnisemmer beneden te plaatsen. De bel is aan den
auto bevestigd en wanneer men met den vuilnisemmer naar
beneden moet gaan, is de auto vaak allang voorbij.
Spreker vreest, dat het bij toepassing van het ongewijzigde
artikel processen-verbaal zal regenen. Het zal in ieder geval
zeer moeilijk zijn met den vuilnisemmer te bestemder plaatse
te zijn voordat de vuilniswagen weggereden is. Is de wagen
weg, dan heeft men volgens dit artikel het recht den emmer
buiten te zetten en te laten staan tot hij geledigd is, d.w.z.
drie dagen lang, want nergens vindt men de bepaling, dat
men den emmer niet mag buitenzetten, als de vuilniswagen
weggereden is.
Is het tijdstip, waarop de vuilniswagen in een bepaalde
straat zal komen, aan de bewoners bekend gemaakt, dan
kan men zich niet meer verontschuldigen met te zeggen,
de bel te hebben gehoord op een ander tijdstip en daarom
den emmer te hebben buitengezet. Alleen wanneer de wagen
door een of ander mankement wordt opgehouden, zullen
de emmers eenigen tijd langer buiten moeten staan.
Bij aanneming van het amendement zullen naar sprekers
oordeel alle moeilijkheden ondervangen zijn.
De heer Lombert verheugt zich over de indiening van
het amendement, waarin getracht wordt de dwaze bepaling
over de luid klinkende bel uit de wereld te helpen. In de
Commissie van Fabricage heeft spreker zich verzet tegen
een soortgelijke bepaling, welke door den Directeur van
den Reinigingsdienst werd voorgesteld; spreker meende van
de Commissie voor de Strafverordeningen een andere be
paling te mogen verwachten.
De voorbeelden, welke de heer Tobé heeft aangehaald
om te bewijzen, dat de bepaling betreffende het doen klinken
van de bel niet toe te passen is, zou spreker met ettelijke
kunnen aanvullen. Uit eigen ervaring weet spreker, die op
een tweede etage woont, waar hij voortdurend de bel van
de trams hoort, hoe moeilijk het voor de bewoners in de
omgeving van den Stationsweg is te zorgen, dat de vuilnis
emmer tijdig op straat staat.
Zij, die niet aan de straatzijde wonen en hun vuilnis
emmer in de keuken of het achterhuis hebben staan, kunnen
onmogelijk de bel tijdig genoeg hooren om den emmer op
tijd buiten te zetten. Vele bewoners van b.v. de Breestraat
en de Haarlemmerstraat zullen dan ook onmogelijk deze
bepaling kunnen nakomen.
Het zou spreker dus zeer aangenaam zijn, wanneer die
bepaling betreffende de luid klinkende bel uit de verordening
geschrapt zou worden.
De heer Wilbrink zegt, dat de heer Tobé zich toch niet
behoeft te beklagen, gezien de omgeving waar hij woont,
waar hij, als hij aan de overzijde van het Rapenburg de
bel hoort luiden, den vuilnisemmer reeds buiten kan zetten.
De verordening bepaalt n.l. niet, dat men de bel aan dezelfde
)VEMBER 1940. 121
Verordening Reinigings- en Ontsmettingsdienst.
(Wilbrink e.a.)
zijde van het Rapenburg moet hooren luiden en wanneer
de heer Tobé zooals hij zegt dan nog een uur den tijd heeft
vóór de komst van den vuilnisophaler, dan hebben de
vrouwen, die geen dienstpersoneel hebben, toch ook nog
genoeg tijd om den emmer buiten te zetten. De heer Tobé
heeft in dit opzicht overdreven; de moeilijkheden zijn in
dit opzicht niet zoo groot. De heer Lombert vestigt er de
aandacht op, dat men op den Stationsweg allerlei geluiden,
en verschillende soorten van bellen hoort, en dat het moeilijk
is, de bel van den vuilnisauto te hooren. Iemand met een
zoo fijn afgestemd gehoor als dat van den heer Lombert
zal deze geluiden echter zeer spoedig weten te onderscheiden.
Nu zegt men ook: die bel is aan den wagen bevestigd, maar
de ophaler loopt ook wel eens, althans in sprekers buurt,
met, de bel vóór den wagen uit. Men heeft dus in geen geval
moeite, dien emmer op tijd buiten te zetten. Nu vraagt men,
dat de Directeur zal aangeven den tijd, waarop de emmers
buiten gezet moeten worden, maar daartegen kunnen natuur
lijk ook bezwaren rijzen. Deze verordening is weer soepeler
dan de vorige, waarbij het verboden was, emmers, bakken
of dergelijke voorwerpen op den openbaren weg neer te
zetten vóór de komst van den vuilnisauto en ze te laten
staan na het vertrek van den auto. Die verordening was
dus nog scherper; daarbij was in het geheel geen sprake
van een bel. Men weet zeer goed, wanneer de vuilnisophaler
komt; wanneer men in de verordening wil opnemen hoe
laat de vuilnisauto komt, dan zou men daarvan een geheele
tabel moeten maken. Laat men zich toch aan de practijk
houden en den dienst niet belasten met een regeling, waar
door men altijd aanmerkingen kan maken op den dienst.
Men moet een behoorlijke regeling hebben, die behoorüjk
wordt toegepast. Het aantal processen-verbaal is in het
afgeloopen tijdperk wel meegevallen, maar men moet toch
een verordening hebben, die men kan handhaven tegenover
onwilligen, die den Dienst willen saboteeren. De redactie,
door den heer Tobé voorgesteld, verdient dus niet de voor
keur boven de redactie, door de Commissie voor de Straf
verordeningen voorgesteld.
De heer Tobé heeft zijn amendement ingediend niet alleen
ten gerieve van het publiek, maar ook ten bate van den
Reinigingsdienst, waarvoor spreker veel over heeft. Met de
aanneming van het amendement kan men voorkomen, dat,
gelijk nu veel voorkomt in sommige wijken, de bewoners
des avonds om 10 of 11 uur hun vuilnisemmer in het donker
op straat zetten. Bij aanneming van het ongewijzigde artikel
zal ieder zich er achter kunnen verschuilen, de komst van
den vuilniswagen niet te hebben gehoord en daarom zijn
emmer buiten te hebben laten staan.
De Voorzitter vraagt, of de Raadsleden niet zeer tevreden
zijn over de wijze, waarop de Reinigings- en Ophaaldienst
werkt en waarvoor zij, zijn zij het wel, dan vrees koesteren.
De heer Tobé is zeer tevreden over dezen Dienst, maar kan
zich er niet mede vereenigen, dat men den menschen, die hun
vuilnisemmer op tijd buiten willen zetten, daartoe niet de
gelegenheid geeft. Volgens het ongewijzigde artikel moet
men als het ware, wanneer de vuilniswagen voor de deur
staat, met den emmer van boven hollen om het vuil nog
mede te kunnen geven en daarom is dit artikel onuitvoerbaar.
Het amendement van den heer Tobé wordt verworpen met
25 tegen 5 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Veenendaal, van der Reijden,
Oostveen, Huurman, Verweij, van Stralen, Tepe, Wilbrink,
Parmentier, Bosch van Rosenthal, Groeneveld, Idenburg,
Koole, van Eek, Snel, Piena, mevrouw Braggaar, de heeren
Eskens, Schiiller, mevrouw de Cler, de heeren Beekenkamp,
van Rosmalen, van Oyen, Eikerbout en Jongeleen.
Vóór stemmen: de heeren Lombert, Wilmer, Key, van Dijk
en Tobé.
(De heeren Donders en Bergers hadden inmiddels de ver
gadering verlaten).
Artikel 4 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De artikelen 5 tot en met 8 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 9.
De heer Lombert heeft bezwaar tegen de voorgestelde
berekening van de kosten. Men is altijd uitgegaan van de