MAANDAG 2 SEPTEMBER 1940. 105 Verordening op de straatpolitie e.a. (Voorzitter e.a.) is, is echter een andere zaak, waarover spreker nog eens met den Directeur van den Reinigingsdienst wil overleggen. Spreker is het met den heer Tobé eens, dat wanneer de ingezetenen de afvalstoffen voor de schilleboeren bewaren, dezen behooren rond te gaan, ook wanneer het regent. Regen is dan voor dezen geen reden om niet rond te gaan. Spreker zal op deze quaestie de aandacht van den Directeur van den Reinigingsdienst vestigen, evenals op de quaestie van de kinderexploitatie. Dit is zeerzeker de bedoe ling niet en wanneer deze zon plaats vinden, zullen Burge meester en Wethouders daartegen maatregelen nemen. Deze vergunningen zullen worden gegeven aan bepaalde personen en niet aan kinderen. De heer van Bemmelen zegt, dat een bepaling als door den heer Beekenkamp gevraagd, in de maak is. Met het oog op de haast, die met de nu aanhangige bepaling gemaakt moest worden, wilde men die zaak liever niet bij deze gelegenheid regelen. De geheele verordening zal echter herzien worden. De artikelen I en II worden achtereenvolgens zonder be raadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de verordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. De heer van Stralen deelt het volgende mede met betrekking tot de in de vorige raadsvergadering door den heer Parmentier gestelde vraag in zake het terugbetalen aan de gemeente door een textielfabriek te Leiden van een bedrag, dat in verband met het te werk stellen van ongeschoolde werkloozen aan die fabriek wegens trainingstoeslag is uitgekeerd. Uit de vraag blijkt, aldus spreker, dat de heer Parmentier, ook na hetgeen ter zake van het verleenen van trainings toeslagen aan ongeschoolde werkkrachten in de memorie van antwoord op het sectieverslag betreffende de begrooting voor 1940 is medegedeeld, nog steeds niet juist inziet, wat met het uitkeeren van trainingstoeslagen wordt beoogd. Thans zal spreker nog eens trachten dit den heer Parmentier duidelijk te maken. Indien in een bedrijf groote vraag naar werkkrachten ont staat en geschoolde krachten op de arbeidsmarkt niet aan wezig zijn, staat het bedrijf geen andere weg open dan onge schoolde werkkrachten in dienst te nemen. Het spreekt vanzelf, dat die ongeschoolden, ook al is hun belooning overeenkomstig de vastgestelde tarieven, gedurende eenigen tijd geen weekloon kunnen verdienen, hetwelk gelijk is aan dat, hetwelk geschoolden verdienen. De productie van ongeschoolden blijft immers gedurende den tijd, die noodig is om scholing te verkrijgen, aanmerkelijk beneden de productie van geschoolden. In den regel zal de verdienste van de ongeschoolden, zoolang zij zich nog niet tot geschoolden hebben opgewerkt, zelfs zeer belangrijk beneden het als normaal aan te merken weekloon blijven. In verband hier mede zal dan ook het bedrijf alleen een beroep kunnen doen op jongere arbeidskrachten. De werklooze ouderen komen toch voor het werk, vanwege de onmogelijkheid om zonder meer een behoorlijke verdienste te verwerven, niet in aanmerking. Dat dit uit sociaal oogpunt gezien bedenkelijk is, zal, naar sprekers oordeel, geen betoog behoeven. Daarom hebben, toen zich in Leiden een omstandigheid als vorenbedoeld voordeed, het betrokken bedrijf, de ge meente en het Rijk de handen ineengeslagen, ten einde te komen tot een regeling, die het wel mogelijk maakt werk looze ouderen in plaats van jongeren in dienst te nemen. De regeling, welke door deze samenwerking tot stand kwam en door den Raad werd goedgekeurd, kwam hierop neer, dat het betrokken bedrijf zich verplichtte alleen ge steunde oudere werkloozen in dienst te nemen en deze werk krachten te betalen naar de tarieven, die geschoolden ver dienden, terwijl de gemeente, met subsidie van het Rijk, op de verdiensten van deze werkloozen gedurende eenigen tijd, ter aanvulling van het verdiende loon, een trainingstoeslag gaf, welke naar mate van de vorderingen der werkloozen verminderde en met het verdiende loon nog eenigermate bleef onder het loon van een geschoolde, ten einde de werk kracht van de werkloozen te stimuleeren. Hieruit blijkt ten duidelijkste, dat bedrijven, waarin een dergelijke regeling wordt toegepast, geenerlei financieel voordeel van die regeling hebben. Het voordeel van een dergelijke regeling is uitsluitend voor de betrokken werkloozen, het Rijk en de gemeente. Voor de werkloozen: omdat zij, in plaats van steun, loon voor arbeid ontvangen, een loon, dat, aanvankelijk met den trainingstoeslag en later op zich zelf, hooger is dan de steun, welken zij ontvangen, en bovendien omdat zij, als zij zich kunnen handhaven en aan hun werkkracht behoefte blijft Omscholing van werkloozen (van Stralen e.a.) bestaan, weder als een volwaardig lid van de maatschappij aan het productieproces deelnemen. Voor het Rijk en de gemeente: omdat de trainingstoeslag, die gedurende den scholingstijd wordt uitgekeerd, lager is dan de steun, welke zou zijn genoten, en de mogelijkheid wordt geopend, dat de werklooze blijvend zelf in het onder houd van zich en zijn gezin voorziet. In het onderhavige geval zijn nagenoeg alle te werk ge stelde werkloozen in het bedrijf gehandhaafd en is dus het voordeel voor Rijk en gemeente niet alleen in theorie, maar ook in feite verkregen. Voor het betrokken bedrijf levert een herscholingsregeling dus geen voordeel op en de financieele uitkomsten van dat bedrijf kunnen dus geen aanleiding geven om het aan trainings toeslag uitgekeerde bedrag van het bedrijf terug te vragen. Overigens merkt spreker nog op, dat de bijdrage der ge meente in de kosten van den trainingstoeslag 15 van dien toeslag heeft bedragen, zoodat ook uit dien hoofde van terugstorting van den geheelen toeslag in de gemeentekas, gelijk door den heer Parmentier beoogd, geen sprake kan zijn. (Ook de heer van Rosmalen was inmiddels ter vergadering gekomen). De Voorzitter vraagt of thans een der leden nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer Eikerbout heeft op de agenda voor deze vergadering gemist de verdeeling van den Raad in sectiën, welke ouderge woonte altijd plaats vond op de eerste raadsvergadering in September. Zal deze verdeeling van den Raad in sectiën niet meer plaats hebben of zal ze soms later geschieden? Voorts dringt spreker aan op het wit maken van de hoeken van de trottoirs, in verband met de verduistering. Dit is onder deze omstandigheden dringend noodzakelijk, daar reeds verschillende moeilijkheden zich hebben voorgedaan. De Voorzitter zegt, dat de quaestie van de behandeling van de begrooting nog nader door het College bekeken zal worden. De verdeeling van den Raad in sectiën kan plaats ■hebben zoodra men daaraan behoefte heeft. Zoodra het noodig is, zal daartoe worden overgegaan. De quaestie van de verduistering op straat loopt niet zoo gemakkelijk en zoo goed als men wel zou wenschen. Door plaatsing van richtinglampen, richtingaanwijzers is eenige verlichting van de straat verkregen, doch men heeft deze wijze van verlichting moeten stopzetten omdat er geen olie voor beschikbaar was. Het gemeentebestuur heeft wel in structies ontvangen van de Rijksinspectie van de luchtbe scherming omtrent de verlichting van de straat en het tracht zoo spoedig mogelijk de verlichting, die mogelijk is, aan te brengen. Inzake het wit maken van trottoirbanden en dergelijke is de politie reeds door spreker geïnstrueerd en is met Gemeen tewerken in overleg getreden. Hieraan is reeds uitvoering ge geven; men is hier en daar reeds bezig de witte verf aan te brengen. Bovendien wordt overwogen om op gevaarlijke punten hekken te plaatsen. Al het mogelijke wordt gedaan om de veiligheid op straat zooveel mogelijk te waarborgen. De heer Riedel geeft in overweging de walkanten, die met het oog op de verduistering buitengewoon gevaarlijk zijn, wit te maken. De Voorzitter zal daarop de aandacht van de politie vestigen. De heer Eskens zegt, dat naar hij vernomen heeft de stof feering en de betimmering van het nieuwe Stadhuis uitge voerd zullen worden door firma's, die buiten Leiden haar bedrijf uitoefenen. Waren er in Leiden geen firma's, die derge- bjke werkzaamheden uitvoeren en de materialen daarvoor bezitten? De heer Wilbrink antwoordt, dat inderdaad Leidsche firma's zijn uitgenoodigd voor de uitvoering van de betimmeringen in te schrijven en het eerste gedeelte van het werk ook aan een Leidsche firma is opgedragen. Voor de uitvoering van het tweede en derde gedeelte hebben enkele Leidsche firma's bedankt, terwijl de inschrijvingssommen van andere belang rijk hooger waren dan die van niet-Leidsche firma's, zoodat zij niet in aanmerking konden komen. Het is de bedoeling nagenoeg de geheele stoffeering aan Leidsche firma's te gunnen; men is nog niet met een firma buiten Leiden in onderhandeling getreden. Met betrekking tot de meubileering is men nog niet tot een besluit gekomen. Intusschen maakt een Leidsche firma de eerste meubelen, welke voor het Stadhuis noodzakelijk zijn. De vrees, door den heer Eskens gekoesterd, en de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1940 | | pagina 3