100 MAANDAG 29 JULI 1940 Gemeentelijke Werkverschaffing (Snel e.a.) van gemeentewege wordt begonnen met de uitvoering van werken. Ook al zouden de sociaal-democraten zich onder andere omstandigheden tegen de uitvoering van dergelijke werken in werkverschaffing verzetten, thans zullen zij dit niet doen. De heer Huurman acht het standpunt van den heer Wilmer onjuist, dat alleen bij uitvoering in werkverschaffing meer arbeiders te werk gesteld kunnen worden. Ook bij uitvoering als gewoon werk kunnen meer arbeiders te werk gesteld worden, mits men in het bestek de bepaling opneemt, dat van mechanische werktuigen geen gebruik mag worden gemaakt. Of dit goedkooper zal zijn, is een tweede vraag, maar het zou in elk geval zeer goed mogelijk zijn. Is het nu, bij uitvoering van deze werken in werkverschaffing, het voornemen van het Ooilege om de aannemers daarbij in te schakelen of is het de bedoeling het werk te doen uitvoeren door de Nederlandsche Heide Maatschappij of een dergelijke instelling? Tegen dit laatste zou spreker zeer zeker wel bezwaar moeten maken. In dezen moeilijken tijd, nu er zoo goed als geen materialen te krijgen zijn, waardoor het voor deze groep burgers zeer moeilijk is om aan werk te komen en bovendien hun personeel niet kunnen ontslaan, zou spreker het zeer op prijs stellen wanneer ook deze groep werd ingeschakeld. De heer Schüller vraagt of het de bedoeling van het College is, zich te beperken tot deze twee werken, dan wel een uit spraak van den Raad te krijgen voor meer werken. Spreker noemt b.v. den bouw van een zweminrichting, een werk dat er al jaren ligt en waarbij ook veel handenarbeid verricht moet worden. De heer Wilbrink erkent, dat men bij normale aanbesteding kan eischen, dat alles zoo veel mogelijk met de hand wordt verwerkt, maar zegt, dat dit op den duur aanleiding geeft tot moeilijkheden. De heer Huurman moet toegeven, dat het werk daardoor veel duurder wordt. Bij de uitvoering in werkverschaffing zal het Rijk, dat ten aanzien van de werk- loozenzorg een taak heeft, een gedeelte van de meerdere kosten dragen, van welken last het door de gemeente geheel zou worden ontheven, indien de Raad den weg insloeg, welke door den heer Huurman wordt aanbevolen. Spreker is persoonhjk een voorstander van de inschakeling van een aannemer bij dit werk. Bij de demping van het Levendaal en de uitvoering van enkele andere objecten heeft men ook een aannemer ingeschakeld. In dit geval is de inschakeling speciaal gewenscht, omdat veel materiaal gehuurd en opnieuw ingesteld moet worden. Naar sprekers vaste overtuiging doet de gemeente veel beter met een aan nemer in te schakelen dan met het werk in eigen beheer uit te voeren. Met de instanties in Den Haag dient de vraag onder de oogen te worden gezien, of het mogelijk is, dat de aannemer nu de aannemers hun personeel niet mogen ontslaan een gedeelte van zijn eigen personeel te werk steltdit percen tage zou op 10 a 20 te stellen zijn. Intusschen zal de gemeente blijven eischen, dat deze arbeiders Leidenaren zijn. Dit zijn ten slotte ondergeschikte kwesties van uitvoering. Spreker zelf zal er alles op richten om een aannemer te doen in schakelen, omdat hij dit de juiste oplossing vindt. De Voorzitter zegt, dat het College geen behoefte heeft aan een voorstel als door den heer Wilmer bedoeld. Naar sprekers oordeel is de instemming van den Raad met het denk beeld van het College om de genoemde werken in werkver schaffing te doen uitvoeren, voldoende duidelijk gebleken, zoodat het College zich niet ongerust behoeft te maken over de gedachte, dat het monnikenwerk verricht, indien het den Raad voorstelt deze objecten in werkverschaffing te doen uitvoeren. De heer Beekenkamp vraagt, of hij het een en ander zoo dient te verstaan, dat het besluit om de Commissie van Advies bij de uitvoering van dergelijke werken te hooren, is ingetrokken. De Voorzitter beantwoordt deze vraag ontkennend. Het besluit heeft betrekking op de Rijkswerkverschaffing, terwijl het in dit geval gaat om gemeentelijke werkverschaffing. De Raad, aldus constateert spreker, vereenigt zich met de politiek van het College op dit gebied. Spreker vraagt, of thans een der leden nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer Beekenkamp is door de vertegenwoordigers van Rondvraag. (Beekenkamp e.a.) de politieke partijen in den gemeenteraad, die prijs stellen op een rechtmatigen volksinvloed op wetgeving en bestuur, gemachtigd de volgende verklaring af te leggen: De buitengewone omstandigheden, waarin ons vaderland verkeert, maken het tot een dwingende noodzakelijkheid, alle krachten richtend op de handhaving van een politiek beleid in overeenstemming met den Nederlandschen volks aard en de nationale tradities, een zoo groot mogeüjke eenheid onder de verschillende volksgroepen te verkrijgen. In overeenstemming met den toestand, zooals die voor het bezette Nederlandsche gebied thans is geschapen, con- stateeren wij, dat wij binnen de grenzen van de Gemeentewet betrokken zullen blijven bij de uitoefening van het Gemeente bestuur. Wij verklaren met handhaving van de beginselen, die ons tot dusver hebben geleid, en met eerbiediging van elkanders opvattingen, bij voortduur onze krachten te zullen inspannen om de gemeentelijke saamhoorigheid te dienen ter bevordering van de belangen der Leidsche burgerij, zoowel in geestelijk als in stoffelijk opzicht. Samenwerking tot dit doel zal met kracht worden na gestreefd. De heer Key heeft vernomen, dat in sommige gevallen het publiek bij de uitreiking van de boter- en vetkaarten buitengewoon lang heeft moeten wachten, zelfs langer dan twee uur. Spreker vraagt of het niet mogelijk is dit bij de volgende uitreikingen te voorkomen door b.v. personen, wier familienaam begint met een bepaalde letter, op een bepaald gedeelte van den dag te laten komen. Is voorts gebruik gemaakt van de aanbieding van ver schillende vereenigingen om bij dit werk behulpzaam te zijn en daardoor den gang van zaken te vergemakkelijken? De Voorzitter weet niet, of de mogelijkheid bestaat op de suggesties van den heer Key in te gaan. Spreker wil dit wel eens overwegen, doch de uitreiking van de distributie kaarten is gebleken overal met eenige moeilijkheden gepaard te gaan. Spreker meent echter, dat Leiden in vergelijking met andere gemeenten toch nog een goed figuur slaat. Ook wanneer men de maatregelen neemt, die de heer Key voor stelt, is men er nog niet; het ligt dikwijls aan het publiek. Het ligt aan allerlei omstandigheden; het is onaangenaam, maar er is niet veel aan te doen. Men krijgt langzamerhand echter, helaas, eenige ervaring in dit opzicht. Mevrouw Braggaar vraagt hoe men handelen moet, wanneer men vetkaarten krijgt, terwijl men volgens zijn inkomen in aanmerking komt voor boterkaarten. Ben persoon, wien dit overkomen is, is teruggegaan naar het bureau, maar werd weer teruggestuurd met de mededeeling, dat men er niets aan kon doen. De Voorzitter verzoekt mevrouw Braggaar hem den naam van dezen persoon schriftelijk op te geven; dan zal spreker het met den directeur van het Distributiekantoor bespreken. De heer Wilbrink zegt, dat men, wanneer men boterkaarten gekregen heeft terwijl men recht heeft op vetkaarten, b.v. door vermindering van inkomsten tengevolge van werkloos heid, zich kan wenden tot het Distributiekantoor op de Breestraat, waar men dan vetkaarten in plaats van boter kaarten kan krijgen. Mevrouw Braggaar zegt, dat het hier iemand betreft, die vetkaarten heeft gekregen in plaats van boterkaarten. De heer Wilbrink zegt, dat men altijd in plaats van vet kaarten boterkaarten kan krijgen. De heer Lombert neemt aan, dat het werk van den distri- butiedienst buitengewoon moeilijk is, maar meent toch dat de toelichting, die aan de menschen inzake de uitreiking van de boterkaarten en de vetkaarten is verstrekt, niet bijster helder was. Dit heeft ook de leiding van den distributiedienst aan spreker toegegeven. Zoo stond er b.v. niet duidelijk in of men het aanslagbiljet moest meenemen. De uitreiking van deze kaarten zou minder tijd gekost hebben, wanneer de toelichting wat duidelijker was geweest. Het verdient aanbeveling dergelijke toelichtingen zoo zakelijk mogelijk te houden. De heer Snel wenscht eenige vragen te stellen over de uitzending van arbeiders naar Duitschland. Spreker heeft gehoord, dat de aanmelding daarvoor niet zoo bijzonder vlot gaat en dat ongeveer 90 van hen, die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1940 | | pagina 6