96 MAANDAG 29 JULI 1940. (Voorzitter e.a.) 8°. Rekening en verantwoording, dienst 1939, van de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. 9°. Adres van diverse schoenwinkeliers te Leiden, om den sluitingstijd der schoenwinkels te bepalen op 6.30 n.m. en voor den Zaterdag op 8 uur n.m. Aangezien over het voorstel om het adres te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies het woord wordt gevraagd, wordt het voorstel betreffende de wijze van behandeling voorloopig aangehouden en aan de agenda toe gevoegd. 10°. Begrooting, dienst 1941, van het Heilige Geest of Arme Wees- en Kinderhuis te Leiden. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. Alsnu is aan de orde I. Voorstel tot het verleenen van ontslag aan I). de Jong, als onderwijzer aan de opleidingsschool voor Gymnasium en II. U.S. aan de Aalmarkt wegens het bereiken van den 60- jarigen leeftijd. (91) II. Voorstel tot het overplaatsen van een drietal leerkrachten aan o.l. scholen. (92) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen I en II be sloten. III. Benoeming van een drietal onderwijzers aan o.l. scholen. (93) De Voorzitter verzoekt den heeren Bergers, Snel, Huurman en Eiedel het stembureau te vormen. Worden benoemd, met algemeene (31) stemmen: a. aan de o.l. school aan de Haverstraatde heer J. T eeuwen; b. aan de o.l. school aan den Zuidsingel A: de heer C. Blaauw; c. aan de o.l. school aan den Zuidsingel A: de heer G. J. Prevo, zulks met ingang van een nader door Burgemeester en Wethouders te bepalen datum. De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor de genomen moeite. IV. Voorstel tot het verleenen van ontslag aan J. W. Oost veen als hoofdonderwijzer hij het onderwijs aan spraakgc- brekkigc kinderen, te Leiden, wegens het bereiken van den 65- jarigen leeftijd. (94) V. Voorstel tot het in erfpacht geven van een strook grond, gelegen aan de van Speykstraat, kad. bekend gemeente Leiden, Seetie K. No. 4565 (ged.) en Sectie N. No. 337 (ged.) aan de woningbouwvereeniging „Eensgezindheid". (95) VI. Voorstel tot het verkoopen van een slootgedeeltc achter de Rijn- en Schiekade, kad. bekend gemeente Leiden, Sectie M. No. 3976 (ged.) aan de Vereeniging „de Ambachtsschool" te Leiden. (96) VII. Voorstel tot het aanvaarden van een legaat van wijlen Mejuffrouw L. S. 1*. Hubreclit. (97) VIII. Voorstel tot het vaststellen van een tweetal begrootings- staten in verband inet de verhooging van verschillende posten van de begrooting, dienst 1939, waarvan de raming te laag is gebleken en de toevoeging aan die begrooting van eenige nieuwe posten. (195) IX. Praeadvies op liet verzoek van het bestuur van de Nederlandsche Stichting van Technische Optica, om te ver klaren, dat de oprichting en instandhouding van een opticiens- school, verbonden aan het Kamerlingh Onnes Laboratorium, noodig wordt geoordeeld. (96) X. Vaststelling van het verslag betreffende de verstrekking van schoolkindervoeding en -kleeding gedurende het jaar 1939. (99) (Huurman e.a.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen IV tot en met X besloten. XI. Voorstel in zake het in eigendom en onderhoud bij de gemeente overnemen van de Reitzstraat en de verbinding van die straat met de de la Reijslraat en tot het beschikbaar- stellen van een bedrag van f 3.300.ten behoeve van het verbeteren van de Reitzstraat e.a. (190) De heer Huurman acht het in het algemeen zeker toe te juichen, dat deze particuliere straten langzamerhand alle aan de gemeente in eigendom overgaan en verbeterd worden. Is het echter tegenover de 13 eigenaren van de perceelen, die een bijdrage in de verbetering van deze straat verleenen, wel billijk om de eigenaren van de perceelen, gelegen aan de de Wetstraat en van het hoekhuis MorscliwegReitzstraat nu maar vrij uit te laten gaan, op grond van het feit, dat dezen slechts gering belang bij deze verbetering hebben? Vooral de eigenaar van het hoekhuis MorschwegReitzstraat, die een achteringang in de Reitzstraat heeft, maakt voor zijn auto's nogal eens gebruik van deze straat, zoodat hij toch zeker ook van deze verbetering profiteert. Is het niet mogelijk door een soort baatbelasting die eigenaren, die aan deze verbetering niet willen bijdragen, daarin toch ook een kleine bijdrage te laten betalen? Door deze verbetering stijgt dit pand toch zeker in waarde en aantrekkelijkheid. Of men zou het standpunt moeten innemen: laat de gemeente de enkele particuliere straten, die er nog zijn, nu maar in orde maken, maar dan moet ook niemand verplicht worden een bijdrage te geven. Zou dit niet billijk zijn? De heer Wilbrink zegt, dat het hier een zeer moeilijke zaak betreft. Het geldt hier oude restanten, die Leiden geërfd heeft van de omliggende gemeenten, die indertijd niet gezorgd hebben voor een behoorlijken straataanleg tegelijkertijd met de bebouwing. Men heeft thans de na- deelen van die erfenis te aanvaarden; indertijd heeft men de voordeelen ervan genoten zonder dat men er over ge sproken heeft, maar men moet toch ook eenmaal de na- deelen er van aanvaarden. Twee jaren geleden heeft spreker den Raad beloofd, deze zaak zoo spoedig mogelijk tot een oplossing te zullen brengeneindelijk heeft het College den Raad dit voorstel kunnen doen, waardoor althans ver betering van de Reitzstraat, waarover het meest is geklaagd, mogelijk zal zijn. Spreker hoopt binnen korten tijd nog met andere voorstellen te kunnen komen, maar als men inging op de suggestie van den heer Huurman, zou de geheele zaak weer misloopen. De quaestie van de baatbelasting is niet zoo eenvoudig als de heer Huurman haar stelt. Voor de huizen aan het Levendaal, waar het een geheel complex betrof en waar de stijging in waarde voor verschillende perceelen aanwijsbaar was, is men er indertijd toe over gegaan een baatbelasting in te stellen, omdat deze zaak van groote financieele beteekenis was, maar in deze speciale gevallen moet men niet uit het oog verliezen, dat de hoofd ingang van de huizen waar de heer Huurman over heeft gesproken aan een straat gelegen zijn. Alleen bij den bouw van een hoekhuis aan een nieuw- aangelegde straat kan men eischen en eischt men ook, dat de aangrenzende straat voor het daarbij betrokken gedeelte wordt aangelegd. Bij den aanleg van de P. J. Blok-, de Cobet- en de Ver damstraat heeft men echter van de eigenaren der perceelen, die een toegang op den Hoogen Rijndijk hadden, niet geëischt, dat zij de kosten van dezen aanleg zouden helpen dragen. Er zou een zeer eigenaardige con structie ontstaan, indien men thans bij de veel oudere straten dien eisch wel stelde. De eigenaren, wier perceelen aan de eene straat alleen een achteringang hebben, zouden ongeveer 6 maal zooveel moeten betalen als de eigenaren, wier per ceelen aan de andere straat den hoofdingang hebben, daar de lengtezijde van hun perceelen 6 maal zoo lang is als de breedtezijde van laatstbedoelde woningen. De eerstbedoelde eigenaren zouden daarom nooit hun medewerking op dit punt verleenen. Het zou bovendien onbillijk zijn, dezen maatregel te nemen, omdat hij in andere stadsdeelen ook niet is toegepast en daar ook practisch niet met dwingend recht kan worden genomen. Waar de voorgestelde regeling moeilijk is tot stand ge komen en de Raad jarenlang over den bestaanden toestand heeft geklaagd, acht spreker het het beste, dat het voorstel van het College ongewijzigd wordt aangenomen, al zijn er enkele nadeelen aan verbonden. Iemand, die voor een gedeelte eigenaar van de straat is gelijk in dit geval voorkomt maar daaraan geen be zittingen heeft liggen, behoeft zich van de geheele zaak

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1940 | | pagina 2