MAANDAG
6 MEI 1940.
69
Interpcllatie-ScMHer i.z. bouw van arbeiderswoningen.
(Wilbrink e.a.)
tement tot overeenstemming te komen en dat is volgens
den heer Schüller verkeerd: nu weet men het ook op
Gemeentewerken niet, dat is ook fout, men krijgt daardoor
de eenvormige woning en daardoor zijn ze onverhuurbaar.
De woningen ter vervanging van krotwoningen zijn zeer
behoorlijke woningen. Wanneer er nu 100 of 200 woningen
van denzelfden inhoud worden gesticht, moet dit volgens
den heer Schüller belemmerend op het verhuren van die
woningen werken. Naar sprekers meening is daarvan geen
sprake. Spreker betreurt tot op zekere hoogte ook de een
vormigheid, die wordt opgelegd door de instanties van
boven af, waarmede de gemeente verbonden is, zooals het
uitbreidingsplan, de bebouwings-voorschriften en verorde
ningen en den Inspecteur, die ook weer den Minister advi
seert; daarom is de gemeente zoo sterk gebonden aan de
inzichten van deze instanties, die niet op de hoogte zijn
van de Leidsche woningtoestanden. Maar wanneer men dan
daarvoor op zijde gaat, en tracht vlugger te werken;
wanneer de personen, die de volkshuisvesting willen be
vorderen, en die een spoedigen arbeiderswoningbouw een
belang van de eerste orde achten, daartoe met ernst mede
werken, en men wordt daarover op deze wijze gekapitteld,
is het dan de moeite nog wel waard daarover te debat-
teeren Wanneer men dan voor zich de conclusie moet
trekken, dat het toch verkeerd is geloopen, dan weet men
practisch niet meer waaraan men toe is
Nu heeft de heer Schüller de door spreker in de ver
gadering van 8 April j.l. genoemde cijfers aangevallen.
Spreker heeft echter niet gezegd, dat er per jaar 120.000
huurverlies geleden wordt, maar dat over de eerste jaren
120.000 huurverlies geleden is.
Nu wijst spreker er op dat, toen naar die becijfering een
huurverlies van 120.000 geleden werd, de heer Schüller
ook in dezen Eaad er op heeft aangedrongen, aanhangige
bouwplannen uit te voeren.
De menschen, die den moed hebben om, ook wanneer
een zoo groot huurverlies wordt geleden, te zeggen, dat het
strikt noodzakelijk is te bouwen, zijn eigenlijk nooit tevre
den te stellen.
De heer Schüller wekte met de vraag, wie kan aantoonen,
dat de particuliere huiseigenaren percentsgewijze evenveel
huurverlies hebben geleden als de eigenaren van de met
overheidssteun gebouwde woningen, den indruk, dat hij,
die zegt zoo goed cijfers van rapporten te kunnen lezen,
slechts de cijfers van een bepaalde kolom heeft gelezen,
want als hij de cijfers van alle kolommen had nagegaan,
zou hij tot de conclusie zijn gekomen, dat percentsgewijze
steeds veel meer particuliere woningen dan met overheids
steun gebouwde woningen hebben leeggestaan. Van die
particuliere woningen zullen sommige een lagere, maar
andere een hoogere huur doen dan de met overheidssteun
gebouwde woningen; spreker heeft dit in zijn becijferingen
niet verdisconteerd. Spreker heeft een globaal bedrag ge
noemd, omdat het bedrag niet tot op 1000.zuiver te
berekenen is en gezegd, dat ook toen het huurverlies
120.000.bedroeg, de heer Schüller bleef aandringen op
het bouwen van meer woningen.
De heer Schüller sprak over fondsen, waarin woning-
bouwvereenigingen bedragen hadden gestort, maar zei niet
welke fondsen hij bedoelde.
De heer Schüller had hierbij op het oog de fondsen,
waarin de woningbouwvereenigingen 80 moeten terug
storten.
De heer Wilbrink zegt, dat de bedragen zijn teruggestort,
omdat er ten gevolge van de renteverlaging een spaarpot
was gemaakt. Aan den eenen kant had de overheid bijdragen
gegeven voor den volkswoningbouw en aan den anderen
kant moesten, doordat exploitatierekeningen van enkele
objecten ten gevolge van de renteverlaging veranderden,
bedragen in bepaalde fondsen worden teruggestort; de ge
meente Leiden heeft daarvan echter geen cent in het laatje
gekregen. Het had geen zin daarover te spreken. De heer
Schüller had even goed kunnen spreken over de onder-
houdsfondsen en hun nadeelige saldi, welke te eeniger tijd
gerealiseerd zullen moeten worden ten koste van de ge
meentekas, al kan men het lang uitstellen en breed uit
smeren. Indien men een zaak werkelijk objectief wil bezien,
gelijk de heer Schüller beweert te doen, moet men het
aandurven zoowel de voordeelige als de nadeelige cijfers te
noemen. Doet men het laatste niet, dan moet spreker aan
nemen, dat men van een bepaalde meening uitgaat en de
zaak slechts van één zijde wil belichten. Wanneer men de
zaak in den Eaad van alle kanten belicht, omdat men
alleen op die manier tot een objectief oordeel kan komen,
Interpellatie-Schüller i.z. bouw van arbeiderswoningen.
(Wilbrink e.a.)
neemt de heer Schüller het dengenen, die <Jit doen, kwalijk en
beweert hij, dat men goochelt met de cijfers en de rapporten.
Spreker heeft nog nooit gehoord, dat er iemand is, die
ten aanzien van de woningvoorziening schattingen kan
maken, die voor een jaar of twee precies juist zijn. In
Januari, toen het rapport uitging, waren in voorbereiding
40 woningen en in April, toen het College deze zaak nogeens
bezag, waren in voorbereiding 115 woningen, die nog in het
geheel niet zijn opgenomen in het aantal woningen, welke
naar raming gebouwd zouden worden in een periode van
anderhalf jaar. Hoe kan men nu spreken van schattingen,
waaraan men houvast heeft en waarvan men kan uitgaan?
Men moet schatten de mogelijkheden, die zich op ver
schillende terreinen kunnen voordoen en daarbij heeft men
eenig houvast aan het verleden, maar het is zoowel voor
de ambtenaren van Gemeentewerken als voor den heer
Schüller en spreker onmogelijk om bij die schattingen
positief te zijn. Nu is het naar sprekers meening op dit
oogenblik niet mogelijk, op die zaak terug te komen zonder
de belangen van de volkshuisvesting op grove wijze te
schaden; ook het College is overtuigd, dat zoo spoedig
mogelijk moet worden gebouwd, en wanneer nu type, inhoud
enz. van de te bouwen woningen door den Eaad wederom
besproken en aan een nauwkeurig onderzoek zouden moeten
worden onderworpen, terwijl het verzoek om medewerking aan
de Eegeering zoolang zou worden ingetrokken, dan zou men
daardoor deze zaak zeer schaden. Daarin kan het College
spreker meent namens het College te mogen spreken
dus niet treden. Wat betreft de aesthetische verzorging
van deze woningen, de architecten kunnen daaraan voldoende
hun krachten wijden en zich daaraan geheel geven, maar
aan indeeling, grootte en inhoud van deze woningen is
men tot op zekere hoogte gebonden, teneinde zoo spoedig
mogelijk met den bouw een aanvang te kunnen maken.
De gemeente heeft nu de medewerking xan den Inspecteur,
zij hoopt ook de medewerking van den Minister te kunnen
verkrijgen. Gaat men op het oogenblik de plannen wijzigen,
zoodat men niet tot overeenstemming kan komen met den
Inspecteur, die advies moet uitbrengen, dan is de kans
groot dat de zaak misloopt, hetgeen met het oog op de
woningmarkt niet te verantwoorden is.
De heer Schüller zegt, dat de Wethouder niet geantwoord
heeft op sprekers opmerking, dat de cijfers van het uit
treksel uit het rapport omtrent de telling van leegstaande
woningen over December 1939 niet kloppen met het officieele
rapport, dat in de Leeskamer heeft gelegen.
De heer Wilbrink kan niet anders dan het vermoeden uit
spreken, dat men het noodzakelijk heeft geacht, met het
oog op de slechte woningen, die cijfers anders te groepeeren.
Een andere verklaring weet spreker er niet voor te geven.
De heer Schüller zegt, dat in elk geval wel uit dit debat
gebleken is, dat ook de Wethouder van meening is, dat al
die schattingen geen waarde hebben. Spreker heeft ook
gezegd, dat aan die schattingen geen waarde te hechten is.
Alleen: vandaag erkent de Wethouder het direct, maar al
die jaren heeft hij dit fel bestreden. Spreker vraagt daar
van acte.
Nu heeft de Wethouder gezegd, dat het door hem ge
noemde huurverlies ad 120.000.niet op één jaar be
trekking had. Dit moet spreker toch betwisten; het sloeg
wel op één jaar, n.l. op 1937, al heeft de Wethouder dat
niet gezegd. Men kan aannemen, dat deze woningwetwoningen
1/6 deel van het totale aantal woningen in Leiden uitmaken,
maar het is niet aan te nemen, dat het huurverlies in Leiden
jaarlijks dus niet in 1937 120.000.zou bedragen.
Indien de Wethouder in plaats van 120.000.het bedrag
van 37.000.had genoemd, zou zijn mededeeling juist
zijn geweest.
In alle geval is spreker den Wethouder erkentelijk voor
diens verklaring, al werd zij dan ook binnensmonds en zoo
gemoedelijk mogelijk afgelegd, (lat alle schattingen, in de
rapporten gedaan, niet te handhaven zijn en ook niet zijn
uitgekomen.
De heer Wilbrink erkent, dat het onjuist zou zijn en
in zooverre heeft de heer Schüller gelijk indien men uit
de cijfers, die spreker in de vorige zitting van de huur-
verliezen heeft gegeven, afleidde, dat het huurverlies jaar
lijks 120.000.bedraagt. In de vorige vergadering heeft
spreker echter aangenomen, dat de woningen, die in het
bezit van de gemeente, woningbouwvereenigingen of de
Stichting zijn, een zesde deel van het totaal aantal woningen
in Leiden uitmaken en daarom heeft hij een globaal bedrag