MAANDAG 6 MEI 1940.
67
Interpellatie-Schüller
(Schiiller.)
.z. bouw van arbeiderswoningen.
(leze rapporten gebouwd zouden worden, ook werkelijk
gebouwd zijn, dat alle andere gegevens in deze rapporten
juist zijn gebleken. Daaraan heeft de Eaad meer dan dat
de Wethouder met een praatje in de ruimte den interpellant
verwijt, dat hij kinderpraat en dwaas zou hebben gesproken.
Laat de Wethouder nog eens lezen, hoe dwaas en welk een
kinderpraat hij heeft gesproken, toen hij de drie redenen
opgaf, waarom van een verdere perspectivische beschouwing
over het aantal te bouwen arbeiderswoningen in dat rapport
was afgezien. Dit betoog van den Wethouder is geen discussie
waard. Op de berekeningen, vervat in sprekers nota van
7 Februari 1940 is de Wethouder met geen woord ingegaan;
zonder meer leggen Burgemeester en Wethouders deze be
rekeningen naast zich neer. Een berekening van den des
kundige van het College wordt den Baad ook niet ter be
oordeeling voorgelegd. Het College slaat er maar een slag
naar. Te veel bouwen kan tot vernietiging van kapitaal
leiden, zegt het College. Maar te weinig en te laat bouwen
zal leiden tot woninggebrek, dure exploitatie, liooge bouw
kosten, en hooge woninghuren. Bovendien is de geheele
berekening van het College er op gericht, dat het doorliet
College genoemde aantal te bouwen woningen op 1 Juli 1941
gereed zal zijn, hetgeen echter gezien de wijze van voor
bereiding van het College, als uitgesloten moet worden
beschouwd. Deze woningen zullen op zijn vroegst begin 1942
betrokken kunnen worden en inmiddels zal de thans bestaande
woningbehoefte grooter zijn geworden. Dit zal leiden tot
huurverhooging en ontoelaatbare dubbele bewoning.
Spreker meent ook alle recht te hebben om te protesteeren
tegen de door den Wethouder gegeven voorstelling van
zaken, volgens welke in de gemeente Leiden jaarlijks een
huurverlies van ongeveer 120.000.wordt geleden. Deze
voorstelling van zaken raakt kant noch wal en is op de
grens van het misleidende. Het bedrag van 120.000.is
n.l. gebaseerd op het huurverlies gedurende één jaar wegens
het leegstaan van woningen, waarmede de gemeente direct
of indirect te maken heeft; bovendien heeft de Wethouder
met geen enkel bewijs kunnen aantoonen, dat de particuliere
huiseigenaren in hetzelfde jaar een huurverlies van ongeveer
99.500.hebben geleden. De onjuistheid van de bewering
van den Wethouder blijkt, indien men uitgaat van het door
hem genoemde huurverlies over het jaar 1939 ad 6.232.
neemt men met den Wethouder aan, dat de woningen, waar
mede de gemeente direct of indirect heeft te maken, een
zesde deel van het totaal aantal woningen in Leiden uit
maken, dan is het huurverlies in één jaar niet 120.000.
maar 6 x 6.232.of 37.392.Spreker vraagt zich
daarom af, of hij te veel zei, toen hij zooeven beweerde,
dat de voorstelling van zaken, door den Wethouder gegeven,
op de grens van het misleidende is.
De Wethouder heeft met geen woord gesproken over de
bedragen, welke overeenkomstig de bepalingen van de
Woningwet door de bouwvereenigingen jaarlijks in verschil
lende fondsen ten behoeve van verschillende doeleinden, de
volkshuisvesting betreffende, worden gestort. Het is spreker
bekend, dat b.v. twee woningbouwvereenigingen in bedoelde
fondsen over de jaren 1935 tot 1939 respectievelijk 21.786.91
en 20.989.92 hebben gestort. Spreker zal niet dezelfde fout
maken als de Wethouder met nu te zeggen, dat de overige
woningbouwvereenigingen ongeveer hetzelfde bedrag in deze
fondsen hebben gestort.
De Wethouder heeft blijkbaar gedacht, dat de door hem
genoemde bedragen wel indruk op de goegemeente zullen
maken. Wanneer een marktkramer op een dergelijke wijze
handelt, is het te begrijpen, maar van een gemeentebestuur
mag men verwachten, dat het een andere en juistere methode
toepast.
Spreker heeft voor zich een staat van de aantallen leeg
staande woningwetwoningen gedurende de periode Januari
1936Januari 1940.
Staat van het aantal leegstaande woningen van 1936 tot 1940.
1936
1937
1938
1939
1940
-0
o o
51
68
52
28
7
2
1
2
1
m
3
1
1
4
'3
41
46
26
4
2
8
12
11
5
1
'3
8
36
95
14
3
'3
13
7
12
7
3
12
16
20
7
5
Interpellatie-Schüller
(Sehüller e.a.)
i.z. bouw van arbeiderswoningen.
vereenigingen, waarbij de bewoners geen zeggenschap hebben
in het bestuur, en waarvan de bewoners geen lid zijn, met
het aantal leegstaande woningen van de woningbouw
vereenigingen, waarbij dit wel het geval is, dan krijgt men
het volgende staatje:
Woningstichting 199
Goede Woning 119
Werkmanswoningen 156
474
Ons Doel
Ons Belang
Eendracht
Tuinstadwijk
Eensgezindheid
13
9
29
42
60
153
Uit dezen staat blijkt waar de schoen wringt. Vergelijkt
men het aantal leegstaande woningen van de woningbouw-
Hieruit blijkt, dat van de eerstgenoemde vereenigingen
driemaal zooveel woningen leegstaan als van de laatst
genoemde.
Ligt dit nu aan de besturen van deze woningbouwver
eenigingen? Spreker zal dezen besturen daarvan heusch niet
de schuld geven, maar heeft het College ook deze gegevens
al eens nagegaan en heeft het nagegaan, wat de oorzaak is
van het groote aantal leegstaande woningen van de eerst
genoemde drie woningbouwvereenigingen? Deze oorzaak moet
hierin gezocht worden, dat deze woningen wegens indeeling,
grootte, ligging, huurprijs enz. minder gewild zijn en dat
men slechts bij uiterste noodzaak deze woningen betrekt. Is
dit voor het College geen aanleiding om zijn voornemen,
zooveel mogelijk woningen van eenzelfde type en grootte
te bouwen, te wijzigen, teneinde te voorkomen, dat over
een aantal jaren weer een huurverlies is te verwachten als
de drie door spreker genoemde woningbouwvereenigingen
hebben geleden? Het is toch onjuist om, zooals het College
nu voornemens is, slechts één bepaald type woningen te
doen bouwen ter vervanging van krotwoningen en één bepaald
type woningwetwoningen, zonder dat rekening wordt ge
houden met de grootte van de gezinnen, die deze woningen
zullen moeten betrekken. Bij aanhouding van de genoemde
inhoudsmaat kan de indeeling van de te bouwen woningen
toch anders gemaakt worden. De besturen der woningbouw
vereenigingen kennen de grootte en de samenstelling van de
gezinnen van de leden en weten dus tevoren, welk type
woningen gebouwd moet worden. Wanneer de woningen
worden uitgevoerd zooals het College voornemens is zulks
te laten doen, zullen deze voor een deel, wat grootte en in
deeling betreft, zeker niet voldoen; alleen door het ver
plaatsen van de trap kan men daarin niet voorzien. De eenige
wijze om een indeeling te verkrijgen, die aan de behoefte
voldoet, is, dat de verschillende woningbouwvereenigingen
ten spoedigste opdracht krijgen haar eigen bouwplannen in
te dienen; zij weten zeer goed aan welke bepalingen zij zich
zullen moeten houden om te voorkomen, dat haar plannen
niet goedgekeurd zullen worden.
Het antwoord van den Wethouder was ook op een ander
punt onvolledig, daar hij niet heeft geantwoord op hetgeen
spreker heeft opgemerkt omtrent het niet kloppen van het
officieele rapport op de gegevens, welke als uittreksel uit
het rapport aan de Baadsleden zijn toegezonden; spreker
zou het zeer op prijs stellen, indien de Wethouder daarom
trent alsnog eenige opheldering wilde geven.
Thans meent spreker te hebben aangetoond, dat het nood
zakelijk was op verschillende beweringen van den Wethouder
in te gaan ter verkrijging van een juist beeld van de volks
huisvesting en een juist inzicht in de vraag, welke weg wel
en welke weg niet moet worden bewandeld. Ook meent
spreker te hebben bewezen met juiste en degelijke argu
menten, ontleend aan officieele rapporten, dat zijn inzicht
steeds juist is geweest en dat hij geen moloch is op het gebied
van den huizenbouw; het laatste kan reeds blijken uit het
kleine verschil tusschen het aantal woningen, dat volgens
hem gebouwd moet worden en het aantal woningen, dat het
College voornemens is te laten bouwen.
Al is spreker door den Wethouder op verschillende wijzen
betiteld, al heeft de Wethouder hem verweten de cijfers
verkeerd te hebben gegroepeerd, al heeft de Wethouder ook
beweerd, dat spreker vervuld is van een eenzijdige opvatting
van zijn taak in den Baad en er steeds op uit is geweest
mede te werken aan kapitaalvernietiging, dit alles zal spreker
er niet van weerhouden op de bres te blijven staan bij de
behartiging van de belangen der volkshuisvesting, die tevens
zijn de belangen van de gemeente en haar ingezetenen. Mocht
spreker thans zijn doel niet kunnen bereiken, hij zal zich
daardoor niet laten ontmoedigen, maar met frisschen moed
terugkomen. Daarvan zij men verzekerd.
De heer Huurman meent, dat indien hij in dezen Baad
zaken, de volkshuisvesting betreffende, bespreekt, het
risico loopt den heer Sehüller te ergeren, gelet althans op
a
O
60
5
6
1)
'X
a
O
60
.G
O
■B
<L>
O
O
T3
a
<u
W
G
O
60
G
O
CS
VI
G
H
.c
■B
_G
"3
V
60
m
G
V
W