66
MAANDAG 6 MEI 1940.
Wiiziqinq Gemeentebegrooting-1939; e.a.
(Wilbrink c.a.)
en zij dan een redelijken prijs voor het tooneel zal kunnen
bedingen.
Ook is onder het bedrag van 6.993 begrepen de
waarde van een groot gasfornuis 500.en van een
electrisch strijktoestel (ƒ200.
De gemeente staat echter voor nog enkele stroppenspreker
deelt dit mede, opdat men niet zal verwachten, dat later
nog een bedrag van 5000.zal kunnen worden terug
gekregen. Men zal zich niet al te zeer behoeven te beklagen,
wanneer men er in slaagt 25 van de waarde terug te
krijgen.
De gemeente heeft er bij de militaire autoriteiten op
aangedrongen goed te vinden, dat in den huurprijs wordt
verdisconteerd een gedeelte van de kosten, welke zij nu
zal moeten maken, maar de militaire autoriteiten staan in
beginsel afwijzend hiertegenover. Dat de onderhandelingen
nog niet zijn afgeloopen en nog geen definitieve beslissing
is genomen, is dan ook alleen het gevolg hiervan, dat de
gemeente er zoo hardnekkig mogelijk aan vasthoudt, dat
haar voor de schade, welke zij indirect door het vorderen
van „den Burcht" heeft geleden, een vergoeding zal worden
toegekend. Men behoeft niet te verwachten, dat de militaire
autoriteiten de geheele schade op eenigerlei wijze zullen
vergoeden. Toen de militairen op een gegeven oogenblik
meer ruimte noodig hadden, die de gemeente echter be
zwaarlijk kon verleenen, heeft men gedacht aan „den Burcht'
De militaire instanties hebben bij haar onderlinge be
sprekingen er niet voldoende aan gedacht, dat „den Burcht
na 1 Mei 1940 hotel-café-restaurant bleef en op dien datum
alleen het contract met den tegenwoordigen pachter ten
einde was. De militaire autoriteiten meenden, dat indien
zij den pachter over de maand April schadeloosstelden,
zij practisch het gebouw en geen hotel huurden. De moeilijk
heden en misverstanden, die gerezen zijn, zijn ontstaan
doordat de militaire autoriteiten, die bezwaar hadden tegen
inbeslagneming van hotels, omdat dit te duur was, den
Burcht niet als een hotel beschouwd hebben, omdat de
pacht afgeloopen was. Dit had tot gevolg, dat de militaire
autoriteiten zich niet meer met den exploitant in ver
binding hebben gesteld. Toen trad echter de ongelukkige
clausule in het contract in werking, waarvan de gemeente
nu de schadelijke gevolgen ondervindt. Het voordeel is
echter dat, wanneer straks het gebouw door de militairen
ontruimd wordt, de Baad dan in volle vrijheid kart be
slissen over de wijze, waarop de exploitatie van „den Burcht
in de toekomst zal moeten geschieden. Deze exploitatie zal
dan op moderne wijze gevoerd kunnen worden, zoodat
geen klachten meer over de exploitatie gehoord zullen
worden. Dit is het eenige lichtpuntje in deze sombere zaak.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XVII. Voorstel inzake het vaststellen van (le exploitatie
vergoeding en vergoeding voor vakonderwijzers, ex art. 101
(oud) der Lager Onderwijswet 1920, over het jaar 1937. (63)
XVIII. Voorstel tot het vaststellen en uitkeeren van de
bijdrage in de kosten van het bijzonder vervolgonderwijs over
het jaar 1937.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achter
eenvolgens overeenkomstig de voorstellen XVII en XVIII
besloten.
XIX.
a. Herstemming over onderdeel II van het voorstel tot het
wijzigen van de verordening van 9 Mei 1933. regelende
de rangen, het aantal, de samenstelling, de eischen van
benoembaarheid en de bezoldiging van de ambtenaren
van politie der Gemeente Leiden
b. nadere vaststelling van die verordening. (9 en 49)
Bij herstemming wordt met 17 tegen 15 stemmen onder
deel II aangenomen.
Voor stemmen: de heeren Veenendaal, Parmentier, Wil
brink, Huurman, Idenburg, van Bemmelen, Donders, van
der Beijden, Key, Eskens, Tobé, Biedel, Beekenkamp,
Lombert, Verweij, Tepe en Bergers.
Tegen stemmen: mevrouw de Cler, de heeren Schiiller,
Groeneveld, Oostveen, van Weizen, van Eek, Snel, van Dijk,
Jongeleen, mevrouw Braggaar, de heeren Piena, Eikerbout,
Koole, van Stralen en Wilmer.
Vervolgens wordt zonder hoofdelijke stemming besloten
Ambtenarenreglement Politie I; e.a.
(Schiiller.)
de aldus en bij raadsbesluit van 8 April 1940 gewijzigde
verordening opnieuw vast te stellen.
XX. Voortzetting van de interpellatie van den heer Schiiller
in zake den houw van arbeiderswoningen, mede ter vervanging
van krotwoningen.
De heer Schiiller is van oordeel, dat men bij aandachtige
lezing van het betoog, dat de Wethouder in de vergadering
van 8 April j.l. hield, niet kan zeggen, dat het op een hoog
peil stond. Het betoog wekt den indruk, dat de Wethouder
heeft gedacht zich tegenover den interpellant van dat oogen
blik wel te kunnen veroorloven, het niet zoo nauw te nemen.
De Wethouder vergat dan echter, dat hij daarbij niet spreker,
maar zich zelf trof en spreker in diens overtuiging versterkte,
dat spreker de belangen der gemeente en die van de volks
huisvesting op de juiste wijze dient en behartigt.
Het betoog van den Wethouder op den voet volgende,
zal spreker duidelijk maken: 1°. dat hij geen moloch op het
gebied van huizenbouw is; 2°. dat hij geen dwazen kinder
praat heeft gesproken; 3°. dat zijn opmerkingen geen stekelig
heden waren; 4°. dat hij wel de groote lijn in het oog gehouden
heeft; 5°. dat hij geen critiek zoekt, nu het plan niet eerst
aan zijn oordeel is onderworpen; 6°. dat hij niet heeft ge
sproken, alsof het op de zaak zelf niet aankwam; 7°. dat deze
zaak wel een discussie waard is; 8°. dat hij geen kapitaal
wil vernietigen; 9°. dat hij de terminologie van den Wethouder
niet kan bewonderen en 10°. dat er voor hem alle aanleiding
zou zijn te protesteeren tegen de wijze, waarop de Wethouder
de cijfers heeft gegroepeerd.
De Wethouder heeft verklaard, dat men uit het rapport
omtrent de telling van leegstaande woningen van December
1939 de conclusie kan trekken, dat, bij een reserve van 2
in Juni 1941 het werkelijke tekort 312 arbeiderswoningen
zal bedragen. Dit aantal is echter niet in bedoeld rapport,
maar wel in sprekers nota d.d. 7 Februari 1940 vermeld en
desondanks heeft de Wethouder gezegd, dat men natuurlijk
al naar gelang men de cijfers groepeert verschillende con
clusies kan trekken, doch dat hij moest protesteeren tegen
de bewering, dat spreker dit op de juiste wijze en een ander
het bewust verkeerd doet.
Toen spreker beweerde, dat ter verkrijging van een reserve
van 2 312 woningen gebouwd moesten worden, werd hij
door dén Wethouder bestreden, die nu zelf verklaard heeft,
dat ter voorziening in de woningbehoefte A 370 woningen
gebouwd moeten worden, waarbij de Wethouder op het stand
punt staat, dat van een woningtekort nog geen sprake is,
zoolang de reserve 1 bedraagt. Spreker vraagt zich
daarom nu af, wie van hen beiden dwaas en kinderachtig
heeft zitten praten, wie nu recht heeft om te protesteeren
en wie de cijfers juist of bewust verkeerd gegroepeerd heeft.
De beantwoording van deze vraag laat spreker gaarne aan
den Baad over.
Bij de beoordeeling van het aantal te bouwen woningen
werden de schattingen omtrent de toeneming van de aan
tallen woningen en gezinnen steeds als vaststaande en juiste
gegevens aangenomen. Thans verklaart de Wethouder ineens,
dat deze schattingen slechts aanvullend en vanzelfsprekend
niet nauwkeurig zijn. Maar toen spreker hetzelfde bij de
behandeling van deze rapporten bij herhaling beweerde, had
hij volgens den Wethouder steeds ongelijk. De Wethouder is
zelfs zoo ver gegaan, een aanvullend rapport te laten uit
brengen, teneinde daarmede aan te toonen, dat de gegevens
in de rapporten nog te gunstig waren. Thans is vast komen
te staan, dat deze gegevens totaal onjuist waren. In het
aanvullend rapport van 18 April 1939 staat vermeld, dat
een aanvang zou worden gemaakt met den bouw van 46
woningen in de huurklasse 5.506.Spreker heeft deze
zaak zelf eens gecontroleerd, ongeveer drie maanden geleden,
en daarbij is hem gebleken, dat deze woningen niet worden
verhuurd voor een prijs van 5.506.maar voor prijzen
boven 6.— en zelfs van 7.—. Het betreft hier woningen
in de Oosterstraat, de Da Costastraat, Trompstraat,
Heemskerkstraat, Ambonstraat en Soendastraat. Dit is
teekenend voor de waarde, die men aan dit rapport moet
hechten. Spreker vraagt: heeft hij hiermede de groote lijn
uit het oog verloren, heeft hij willen debatteeren om niet
op de zaak zelf in te gaan, heeft hij gezochte critiek uit
geoefend, of heeft de Wethouder dit alles gedaan? Laat de
Wethouder eens weerleggen sprekers critiek, dat de cijfers
en berekeningen opgenomen in alle rapporten van 1935 af
niet deugen! Waarom bepaalt de Wethouder zich angstvallig
tot het rapport van 19 Januari 1940 en beroept hij zich nu
op het uitbreken van den oorlog? Laat de Wethouder nu
eens aantoonen, dat alle berekeningen en cijfers in de rap
porten van 1935 af juist zijn, dat alle woningen, die volgens